Het Romeinse Rijk beleeft zijn dieptepunt als Commodus regeert, een keizer die christenen haat als de pest, al was het maar omdat hij naast deze voorbeeldig levende vreemdelingen nog slechter lijkt dan hij al is. Een soort tweede Nero, die een schandalige privé-leven leidt, en zich publiekelijk te buiten gaat aan extravagant en walgelijk gedrag. Heeft zijn vader Marcus Aurelius er niet alles aan gedaan om te zorgen dat zijn walgelijke zoontje de Romeinse troon niet zal kunnen bestijgen door legeraanvoerder Maximus aan te wijzen als zijn opvolger. In de film The Gladiator zien we hoe dat afloopt. Uiteindelijk zal de keizer in zijn bed worden gewurgd door een speciaal daarvoor ingehuurde atleet.
Maar zover is het nog niet als Apollonius naar voren wordt geroepen in de Romeinse Senaat. Het is doodstil in de zaal als hij het woord neemt. Hoe zal hij zich verdedigen? Hij is verraden door een van zijn eigen slaven, die de prefect Perennis is komen vertellen dat zijn meester Apollonius een christen is. Perennis kan zijn oren niet geloven. Christenen wonen in spelonken buiten de stad…ze duiken achter marktkraampjes weg als ze soldaten zien naderen…het zijn de paria’s van Rome. Het kan toch niet waar zijn dat een van de geachte leden van de Senaat…
Ze denken dat hij zal ontkennen. Maar luid en duidelijk, in een vurig en vlammend betoog, begint Apollonius de christenen te verdedigen, sterker nog: hij geeft toe een lid te zijn van de Sekte der Nazarener, en hij is er nog trots op ook.
De mannen in de Senaat, die doorgaans met waardigheid debatten voeren, staan nu als één man op, razend dat ze al die jaren een christen in hun midden hebben gehad zonder het te weten. Al de volgende dag wordt Apollonius onthoofd en begraven in een massagraf.