Het moet heel bizonder zijn geweest om te kunnen zeggen: ik was erbij. Bij de Berlijnse Muur toen hij viel, bij de Beatles, vlak voor ze beroemd werden, toen ze nog in louche zaaltjes in Hamburg speelden, bij de Vijftigers, de Nederlandse dichters die een kolonie hadden gevormd in Parijs…bij de 12 discipelen, toen ze het avondmaal gebruikten en Jezus hen op het ergste, maar ook op het mooiste, voorbereidde…
In het Nieuwe Testament van de Bijbel zijn de getuigenissen te vinden van mensen die erbij waren, van de evangelisten Mattheüs, Lucas en Johannes. Na de dood van hun leider hebben ze vaak bij elkaar gezeten, en gemijmerd. Weet je nog van toen, dat we daar waren, dat hij toen dit en dat zei… Ze kunnen geen afscheid nemen van Jezus, van wat hij verkondigde, en van die goeie ouwe tijd. En elk voor zich besluiten ze de memoires van Jezus Christus te schrijven, en op die manier uit te dragen wat hij hen heeft geleerd.
Maar er is nog een vierde, naast Mattheüs, Lucas en Johannes. Hij geeft in zijn verhaal weinig interpretaties van de woorden van Jezus, maar des te meer een beschrijving van allerlei gebeurtenissen. Dat komt: Marcus was er helemaal niet bij – maar wat had hij er graag bij gehoord toen het allemaal gebeurde! Hij moet het doen met de verhalen die hij achteraf gehoord heeft, met het gevolg dat het wat geromantiseerd overkomt af en toe. Aan de andere kant kan hij, meer dan de andere drie, met wat meer afstand een beschrijving geven van de feiten.
Marcus, die trouwens eigenlijk –om het allemaal wat ingewikkelder te maken- Johannes heet, woont ten tijde van het leven van Jezus in Jeruzalem. Pas na de kruisiging gaat hij over tot het nieuwe geloof en vindt al gauw een plaats tussen de discipelen. Samen met Paulus reist hij langs de Middellandse Zee om mensen te bekeren, maar op de een of andere manier botsen hun karakters. En twee ruzieënde apostelen maken niet echt reclame voor hun geloof. Beter gaat het met Petrus. Als zijn assistent en tolk strijkt Marcus neer in Rome. Zij kunnen uitstekend met elkaar opschieten. Petrus noemt hem ‘mijn zoon’, en Marcus kan zich geen gelukizaliger momenten voorstellen dan wanneer Petrus hem weer vertelt over die goeie ouwe tijd, van 12 jongens en de Grote Samenzwering. Het moet ook hier zijn geweest, zo rond het jaar 60, dat Marcus heeft besloten zijn verhaal op te schrijven: het Evangelie van Marcus.
Na wat de gelukkigste tijd van zijn leven moet zijn geweest reist Marcus naar Alexandrië om daar een christengemeente te leiden. Maar in die dagen ligt de vijand altijd op de loer. Ze krijgen Marcus te pakken en slepen hem aan een touw net zo lang door de straten tot hij is doodgebloed. Negen eeuwen later zullen koopmannen uit Venetië zijn stoffelijk overschot het inmiddels Islamitische Alexandrië uitsmokkelen, onder een laag onrein varkensvlees, om het in hun stad opnieuw te begraven, aan het naar hem genoemde San Marcoplein.