Route 747 – India

India

India heeft reizigers altijd gefascineerd. Mark Twain noemde het subcontinent “het land van dromen en romantiek, van ongelooflijke rijkdom en ongelooflijke armoede, van pracht en praal en lompen, van paleizen en krotten, van hongersnood en epidemiën, van geesten en reuzen en wonderlampen, van tijgers en olifanten, cobra’s en de jungle, het land van honderd naties en honderd talen, van duizend godsdiensten en twee miljoen goden…” Vanaf het moment dat je uit het vliegtuig komt stap je een wolk binnen van drukkende hitte, een roes van paradoxen die tot het einde van de reis een raadsel zullen blijven. Een van de grootste paradoxen is misschien wel dat het hedendaagse India een atoommacht is, geplaagd door godsdienstoorlogen en natuurrampen, terwijl het volgens sommige archeologen ooit Lemuria moet zijn geweest, het eigenlijke Hof van Eden waar Ariërs, Hebreeuwers en Phoeniciërs het eerste tijdperk van grandeur in de geschiedenis beleefden. De uitbarsting van de vulkaan Krakatoa verdreeft de volken naar andere streken, bijvoorbeeld naar Egypte, waar ze de tempels gaan bouwen zoals ze die thuis bouwden…de tempels die we tegenwoordig kennen als piramides. In India is de religie van toen nog tastbaar in het dagelijks leven aanwezig, in de monniken op straat, de tempels, de heilige koeien, de gebedswielen… Het hindoegeloof ontwikkelde zich hier tot een van de meest verfijnde en complexe religies ter wereld. Het boeddhisme, dat eruit ontstond, is een wereldgodsdienst geworden. Maar ook de Islam en het Christendom zijn overal terug te vinden. India is altijd geweest als de spreekwoordelijke spons, en kent een tolerantie die is gebaseerd op nieuwsgierigheid naar alles wat anders is en meer wijsheid kan verschaffen. Een heel ander soort tolerantie dan de Calvinistische variant die wij kennen, en waaronder juist een angst schuilgaat voor alles wat van ver komt.

Al die ethnische groeperingen met hun eigen culturen, talen, denksystemen en gewoontes hebben van India het ingewikkelde mozaiek gemaakt dat het vandaag is. Voor reizigers maakt het het land juist extra aantrekkelijk, maar die heterogeniteit maakt India tegelijkertijd een van de moeilijkst te besturen naties, zeker nu het inwonertal de 1 miljard nadert. En zeker nu het land zich probeert te herstellen van een aardbeving die duizenden mensen het leven heeft gekost.

En toch: de betovering blijft. Zoals de Engelse journalist James Cameron het schreef: “Ik hou van de avonden in India, van dat magische moment als de zon op de rand van de wereld balanceert en de stilte neerdaalt, terwijl duizenden ambtenaren op een stroom van fietsen huiswaarts drijven, hun gedachten bij de heer Krishja en de kosten van levensonderhoud.”

Op de reis die ik ga maken van het Zuidelijke Kerala naar de hoofdstad in het Noorden, Delhi, zal ik een gedeelte afleggen per taxi, om daarna per trein verder te reizen. Iedereen die ooit het genoegen heeft gehad een rit te maken met een Indiase taxi zal die overstap begrijpen: het is simpelweg een kwestie van kansberekening. Het is zo’n 2000 kilometer van Kerala naar Delhi, en de kans dat men al die kilometers per auto overleeft is minder groot dan de overlevingskansen van een wandeling door een bos vol Bengaalse tijgers.

Voorop gesteld: niemand gaat naar India. Dat is net zo’n onmogelijkheid als de Amerikaan die Europa gaat bekijken. Om het land even in perspectief te plaatsen: het land beslaat een oppervlakte van bijna 3 ½ miljoen vierkante kilometer. Nederland zou er 88 maal inpassen. Men gaat dus naar Delhi als men behoefte heeft aan gekmakende chaos, of naar Himachal Pradesh aan de voet van de Himalaya als men behoefte heeft aan serene rust. Men gaat naar Kashmir (ook in het hoge Noorden) waar de oude cultuur van Tibet wordt gekoesterd, of naar Goa, de havenstad in het Westen om schilderachtige Portugese straatjes te vinden met taverna’s. Men gaat naar het Zuidelijke Kerala met zijn hoofdstad Tiruvananthapuram als men de romantiek en legendes van de Mahardja’s zoekt, naar Rajasthan als men beschilderde steden, keizerlijke paleizen en onneembare forten wil bezoeken. India is een subcontinent dat bijna net zo groot is als Europa, en zeker net zo veelkleurig.

Op de kaart ziet India er een beetje uit als de kop van een olifant, met beneden de slurf waaruit het land drinkt uit de Arabische Zee. Dat India dorst heeft is te begrijpen: het ligt op dezelfde breedtegraad als de Sahara. Maar het heeft naast zijn eigen Tharwoestijn ook bergweiden en gletsjers in het Noorden waar de Himalaya regeert, en weelderige regenwouden in het Zuidelijke Kerala, waar de lagunes worden overkapt door kokospalmen. Toen de landschappen uitgedeeld werden moet India vooraan hebben gestaan in de rij: moerasvlakten waar het wemelt van flamingo’s, katoen- en zonnebloemvelden, het vulkanisch tafelland van Dekan, met zijn ravijnen waar zich bandieten schuilhouden, met zijn velden die een groen met gouden lappendeken vormen waar mosterd en tarwe bloeit. De Brahmaputarivier in het Noordoosten slingert zich via het laagland van Assam door Bangladesh naar de delta van de Ganges, om uit te monden in de Golf van Bengalen. De rivier kronkelt tussen steile rotswanden door een brede vallei. Piepkleine dorpjes liggen temidden van rijstvelden en theeplantages. In de dichte bossen van Bengalen vindt men sissoo, tamarinde en…tijgers. Zoals men in de bossen van de Tistavallei orchideëen en rodondendrons vindt, maar ook muskusherten en neushoorns.

“Het is teveel, het is te mooi. Ik kan niet kiezen,” zeg ik tegen de stewardess, die met een wagentje langskomt. Uiteindelijk bestel ik, om eraf te zijn, gewoon een glaasje water.

Naast me zit een Zuid-Afrikaans stel met een kleine baby. Ze reageren vol afgrijzen als ik vertel dat ik een reis ga maken met een taxi: veel te gevaarlijk. Een Nederlander heeft me eerder al verteld dat hij een treinreis heeft gemaakt van Delhi naar het Zuiden, maar dat hij niet uit de trein durfde te stappen. Al die bedelaars, al die ellende!

Ik had de manager van het Manaltheeram Park in Tiruvananthapuram niet begrepen toen hij zei: “…en geloof niemand, we zijn gewóón open!”

Maar als ik in de taxi gestapt ben begint het me ineens te dagen, als de chauffeur me eerst drie kwartier alle hoeken van de stad laat zien en dan stopt voor een gebouwtje dat hij met veel nadruk het officiële VVV noemt. “Ik moet hier even zijn. Als u meeloopt, dan kunt u daar vrijblijvend informatie en kaarten van Delhi krijgen,” verzekert hij me. Ik maak hem duidelijk dat ik liever in de taxi wacht. En dat ik toch ècht naar het Manaltheeram Park wil. Even later komt hij weer naar buiten met twee andere mannen, die 20 minuten lang op me in gaan staan praten. Echt, ik kan veel beter naar het hotel gaan dat zij me aanraden, want het park is dicht!  “Ja maar het ìs niet dicht, en ik heb daar met iemand afgesproken,” lieg ik om van ze af te komen. Even vrees ik dat ze me zullen vertellen dat ze inderdaad door die kennis van me gebeld zijn, en dat ze mijn afspraak hebben verzet naar het hotel van hun keuze, maar ze geven het op, en mompelen tegen de chauffeur dat hij me maar moet brengen waarheen ik wil. Hij doet het met een nors gezicht, want ik heb hem zojuist zijn commissie door de neus geboord. Is het daarom, dat hij zijn taxi door het stadsverkeer koerst alsof het de achtbaan is? Nee, zo rijden Indiase chauffeur altijd.

Mijn cottage biedt uitzicht op een soms woeste Arabische zee, is omgeven door allerlei schitterende bloemen en door palmen die een muzikaal ruisend geluid maakten. Na zonsondergang zijn er de muggen, die ik me vannacht van het lijf zal houden door onder een klamboe te slapen. Gezellig wel zo’n tentje op je bed. Het mijne is groen en ik voel me er veilig in. Dat was ook wel nodig, want allerlei nog net niet uitgestorven dieren kunnen met enige moeite wel in mijn cottage komen. Vooral ratten zijn een probleem. Ik geloof niet dat zij gevaarlijk zijn, maar de laatste nacht in Manaltheeram hoor ik ‘s nachts een geluid waarvan ik zéker denk te dat het er wel eens een zou kunnen zijn. Omdat ik lekker onder de klamboe lig, draai ik me om en slaap door. Overdag amuseer ik me met de kraaien die een geweldig kabaal maken en buitengewoon brutaal zijn. Zij deinzen er niet voor terug het ontbijt van mijn bord te eten: upma, een op griesmeel gebaseerd gerecht, bereid met kerriebladeren en gegarneerd met kokos en noten. Het eten hier is Ayurvedisch. Traditionele gerechten zoals de kleine gegiste pannenkoeken op basis van palmwijn met een heerlijke chutney van mango en banaan. Of de putta, een rol gevuld met geraspte kokosnoot. Indische jongens verdringen zich om me heen: moeten ze een kokosnoot voor me uit de boom halen? En daarna met gevoel voor theater het kapje er afslaan met een kapmes zodat ik de kokosmelk kan opdrinken? Ik knik ze toe met de goedmoedigheid van een koloniaal en als ze joelend uiteen gestoven zijn geniet ik van het geluid van een zee-arend, van de alomtegenwoordige natuur, de felle kleuren, de heldere geluiden, de geur van chutney en de curry’s die me vanavond wachten… Maar zover is het nog niet: eerst nog even 28 kokosnoten leegdrinken en evenveel opengevouwen handen met muntstukken vullen…

India: het land geeft je een klap in je gezicht met zijn hitte, geuren en vuil…om je vervolgens te verleiden met kleuren en sensuele genoegens. Tijd krijgt een nieuwe betekenis…afstanden vervagen. Minuten kruipen voorbij en vervormen, terwijl je wacht en je op je eigen ademhaling concentreert, tot uren, dagen. De voortdurende chaos kan je gek maken, maar het kan je ook betoveren, want diep binnenin die chaos heerst een oneindige stilte.

India is een land van paradoxen. Aan de ene kant is er het in zichzelf gekeerde India van Ying-Yang, van Yoga, van de Hindoegod Krishna en de priesters die als Baghwans wereldberoemd werden toen de Beatles in de Jaren Zestig naar India reisden om daar in de leer te gaan bij Maharishi Maresh Yogi. Aan de andere kant is er Bangalore, het Silicon Valley van India, waar computerprogrammeurs in een air-conditioned wolkenkrabber iedere morgen via een schotelantenne hun opdrachten krijgen uit de Verenigde Staten om het ’s avonds via dezelfde weg weer terug te sturen. En zijn er de Indische handelaars, die overal ter wereld berucht zijn om hun agressieve verkoopmethoden. We herinneren ons allemaal nog hoe die twee werelden samenkwamen. Hoe we ons afvroegen waarom de Maharishi zich voortbewoog in een roze Rolls Royce. En zo bulkend rijk was dat hij in Amerika zijn eigen stad kon kopen. Wie tegenwoordig door India reist merkt hoe beiden uitersten –religie en commercie-  een nogal ongelukkig huwelijk hebben gesloten. Yogacursussen en religieuze seminars worden hier verkocht alsof het transisitorradiootjes van Sony zijn.

Ik ben op weg van het Zuiden van India naar Delhi, en beschouw het als een wonder dat ik in Bangalore ben aangekomen. In Tiruvananthapuram, de stad die zijn naam dankt aan de slang Anantha, heb ik mijn geld gewisseld in roepia’s bij de State Bank Of India. Ik heb vriendelijk nee gezegd tegen iedereen die me voor wilde laten gaan in de lange rij. De ervaring heeft me geleerd dat mensen die vrijwillig achter je willen staan dat vooral doen omdat ze dan beter bij je achterzak kunnen. Ik ben vergeten wat een roepia waard is en loop even later met een stapel bankbiljetten ter grootte van een baksteen naar het station. Daar hoor ik dat de trein naar Bangalore vandaag niet meer verwacht wordt. Want hoewel Indian Railways met anderhalf miljoen werknemers, die nimmer te beroerd zijn om een rondje om de tempel te rijden, de grootste werkgever ter wereld is, rijden de treinen er volgens een schema dat moordlustig maakt. Ooit waren er snelle verbindingen tussen Delhi en de provinciehoofdsteden, maar dat is verleden tijd, sinds het staatsbedrijf steeds meer tussenstops heeft ingelast om plaatselijke parlementsleden ter wille te zijn.

Vandaag geen trein naar Bangalore. Mismoedig slof ik naar een sikh die een auto in de aanbieding heeft, zoals iedereen in India altijd wel íets in de aanbieding heeft. De auto is mooi en oud, een Ambassador uit de koloniale tijd. De chauffeur ligt ervoor en poetst de auto alsof het een altaar is. “Hoeveel naar Bangalore?”

“Tweeduizend roepie.”

“Ik betaal niet meer dan 1500…” Na wat heen en weer gepraat gaat hij accoord, en kan ik achterin plaats nemen. Dàt had ik dus nooit moeten doen. De komende uren zal ik in een auto zitten die fel optrekt en abrupt afremt, dan weer optrekt, dan weer afremt, omdat de chauffeur zich niet bij de file neer wil leggen en elk gaatje pakt dat hij kan vinden. Helaas deed hij dit niet voorzichtig en weloverwogen, integendeel. Soms wijkt hij zelfs vervaarlijk uit vlak voor tegemoetkomende vrachtwagens, of probeerde zelfs in te halen via de berm aan de linkerkant van de weg.

De man die hoogstpersoonlijk een einde aan mijn leven gaat maken, vertelt vrolijk en met veel armgebaren dat hij Prakash heet, getrouwd is en twee dochters heeft. “Twee prachtige dochters,” zegt hij lachend en dan draait hij zich om naar de achterbank. Om te voorkomen dat hij dit nog eens zal doen reageer ik verder nauwelijks. Om de tijd te doden en mezelf voor paniekaanvallen te behoeden pak ik een reisgids, waarin ik op de bladzijde die ik opensla lees: “In India sterven per dag 155 mensen door verkeersongelukken. De meeste ongelukken worden veroorzaakt door trucks, aangezien op Indiase wegen uitsluitend het recht van de sterkste geldt.” Ik ben er niet rustiger op geworden en besloot naar buiten te kijken, waar ik langs de weg een aaneenschakeling van autowrakken zag, die me nog niet eerder waren opgevallen.In sommige cabines hing aan de achteruitkijkspiegel nog een kleurig kralensnoer met een beeldje van een godheid, die er inmiddels hopelijk voor gezorgd had dat de chauffeur in een volgend leven zijn rijbewijs was kwijtgeraakt!

In Jaipur, de roze stad in Midden-India, ligt niet alleen de heilige plaats Ajmer, men kan er ook het raadselachtige Centrum van de Astrologie vinden. Een gebouw waarvan men zegt dat het leven van alle mensen ter wereld er beschreven liggen, heden, verleden en toekomst, zowel van overleden mensen, van mensen die nu leven, als van mensen die nog geboren moeten worden. De astrologische voorspellingen baseren zich op de oude Arische cultuur in India. In het Sanskriet schreven de Ariërs over de grootsheid van de Himalaya en de weelderigheid van de wouden en rivierdalen in Vedische verzen, waarvan de Rig Veda de bekendste is. Men gaat er vanuit dat deze verzen dankzij een goddelijke inspiratie tot stand kwamen. Ze vormen niet alleen de grondslag voor het Hindoeïsme, maar ook van de Astrologie. En die is belangrijk in India. Een land waar ouders via de krant of het Internet een man voor hun dochter of een vrouw voor hun zoon proberen te vinden, en de geschiktheid van een huwelijkskandidaat als vanzelf via een astroloog laten lopen.

Van Jaipur naar Bombay reis ik per trein. India heeft een enorm spoorwegnet met een lengte van 62000 kilometer, na dat van China het grootste ter wereld. Op alle stations zijn nog de Victoriaanse relikwieën te vinden, want het zijn de Britse kolonialen geweest die het net ooit hebben aangelegd. Het is ongetwijfeld de meest romantische manier om India te zien: per spoor. Als je het geluk hebt dat er vandaag een trein vertrekt. En niet het ongeluk dat je in zo’n trein terecht komt waar met menigte en al naar binnen stroomt, zonder dat je daar verder de mogelijkheid hebt om een been of arm zelfs maar enkele centimeters te bewegen. Natuurlijk, er zijn speciale treinen zoals de Palace On Wheels die airconditioning hebben en de service die je normaal alleen in vliegtuigen aantreft. Je betaalt er ook de prijs van een vliegticket voor, maar wat is er mooier dan na een ontspannen reis door de mooiste stukken natuur aankomen in het hartje van een Indiase stad?

Van Bollywood bijvoorbeeld? Met recht wordt Bombay zo genoemd, want de filmstudio’s rondom de stad produceren meer films dan Hollywood zelf: 900 per jaar. Film is big business in India. Soundtracks worden misvormd uitgebraakt door speakers in bussen, bazaars en vijfsterrendisco’s. Fel gekleurde reuzenposters kondigen de nieuwste films aan die bekeken kunnen worden in 12000 bioscopen. Roddelbladen als Stardust en Cineblitz vertellen de laatste nieuwtjes over het liefdesleven van de filmhelden waarvan we in Europa nog nooit gehoord hebben. De melodrama’s, massala-westerns en schaamteloze imitaties van buitenlandse successen zijn dan ook alleen bedoeld voor binnenlandse consumptie.

Ook in de parfum-industrie en de muziek lijkt India het predikaat plagiaatkampioen van Japan over te nemen. Toen ik in Delhi op een markt een singletje vond van Salma en Sabina, twee Indiase Abba-clonen, en de marktkoopman vroeg of dit geen imitatie was, glimlachte hij, en zei: “Ach weet u, in een vorig leven heeft Abba misschien wel net zo mooie imitaties gemaakt van Salma en Sabina…”

Share This

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *