Jeanne d’Arc ligt in een kerker waar de visioenen haar niet kunnen vinden. Haar ogen proberen de diepte van de duisternis te peilen en ze mompelt alleen nog maar: “Mijn God, waarom hebt u mij verlaten?” Ze probeert omhoog te komen uit haar geknielde houding, kwaad nu. “Waarom hebt u mij uitgekozen om Frankrijk te bevrijden?” En dan hoort ze de stem, die zegt: “Heb ik jou uitgekozen? Is dat niet erg hoogmoedig van je? Denk je dat ik zelf niet in staat zou zijn om Frankrijk te bevrijden, als ik dat wilde? Denk je echt dat ik daar een eenvoudig boerenmeisje uit Lotharingen voor nodig heb?”
Ze lacht. “Bent u daar?” Ze probeert verder omhoog te komen, met haar handen naar hem te reiken. Dan zegt de stem: “In ieder geval gelóóf je dat ik er ben, en daar gaat het om. Maar voor het zelfde geld ben ik een innerlijke stem die tot je spreekt. En misschien was het ook wel die innerlijke stem die je de kracht heeft gegeven om Orleans op de Engelsen te veroveren.”
Wild schudt ze van ‘nee’. “U was het en u bent het en u zult het altijd zijn.” In haar ogen straalt de schittering die heel Frankrijk van haar kent, en op haar hoofd voelt ze een hand. (Dominus) Dan krijgt Jeanne d’Arc de zegen, vlak voor ze in een boerenkar naar het centrum van Rouaan gereden wordt, waar haar de martelaarsdood wacht op de brandstapel.
De donkere Middeleeuwen liggen nog als een klamme deken over Europa. Als je de mensen in de ogen kijkt dan zie je dat ze gevangen zitten in hun eigen tijd. Uitsluitend in dit tranendal leven om hierna gelukkig te kunnen worden. De wereld is niets meer dan een voorportaal tot de Hemel of de Hel. De mens leeft nog vanuit de beklemmende gedachte dat alles is voorbestemd, ook zijn eigen lot. Pas na de dood wordt de mens verlost van zijn aardse ketens, en tot dat moment zal hij moeten zien te overleven, altijd bang voor de wereld om hem heen. Hij weet nog niet dat de wereld een nieuwe lente wacht, een Renaissance waarin overal vrije mensen opstaan uit hun gebogen houding, mensen die zullen zeggen: je leeft nu, het is geen zonde om van het leven te genieten. Kijk eens om je heen hoe mooi de natuur is, kijk eens naar jezelf: je bent een mens, je kunt denken, je kunt voelen, je hebt een ziel. Laat je ziel zingen en wordt opnieuw geboren!
Italië is Frankrijk voorgegaan in de Renaissance. Galileo Galilei heeft het als eerste aangedurfd om te roepen dat de aarde geen plat vlak is… Marco Polo heeft de deur naar het Oosten wagenwijd opengegooid en is teruggekomen met ongelooflijke verhalen uit China… Michelangelo heeft van zijn plafondschildering in de Sixtijnse Kapel een groot uitbundig feest van de nieuwe tijd gemaakt… Rafaël, Botticelli, Leonardo da Vinci…
Het buurland Frankrijk is nog niet aan een bevrijdende renaissance toe. Integendeel: de toestand van Frankrijk is aan het begin van de 15e eeuw rampzalig. In het Zuiden proberen doctoren als Nostradamus armzalige schepsels te redden van de zwarte pest, die in steden als Aix-en-Provence en Toulouse woedt; en het Noorden is honderd jaar lang verwikkeld in een oorlog met de Engelsen, die Frankrijk voor een groot deel hebben bezet. Het hongerige volk is onbeschrijfelijk verruwd. Voor de muren van Parijs zwerven de wolven. En als wolven zwerven talloze bendes bohemiens door de wouden en nachtelijke dorpjes, door de nauwe straatjes van de steden. Niemand die er iets tegen kan doen, ook de politie is omgekocht door de een of andere groep. In de straten van Parijs loopt al dit tuig rond en verdeelt de buit met Engelse soldaten en vadsige priesters. De Franse koning Karel de Zevende hebben ze verjaagd, eerst naar Bourges, daarna naar Chinon, beneden de Loire. Spottend noemen ze hem de Dauphin, want de troon van zijn vader in Parijs is inmiddels opgeëist door zijn bloedeigen neef, de Engelse koning Hendrik de Vijfde.
In 1415 wordt het Franse leger verpletterend verslagen door de Engelsen bij Azincourt.
Bretagne, Normandië, en grote delen achter Bordeaux komen in Engels bezit. Vluchten naar het Oosten kan Karel de Zevende niet meer, want dan loopt hij recht in de armen van de Franse verraders de Bourgondiërs, onder aanvoering van neef Philips de Goede, die zich inmiddels bij de Engelsen heeft aangesloten. Of in de armen van de bohemiens, Hussieten uit Bohemen, protestanten die na de verraderlijke moord op hun leider Jan Hus West-Europa zijn binnengevallen.
Het is in 1412, het jaar dat Frankrijk ieder moment kan ophouden te bestaan, dat er in het Lotharingse dorpje Saintremy een boerenmeisje wordt geboren dat haar land zal redden van de ondergang en dat als 17-jarige de legers zal aanvoeren om Orleans te bevrijden van de Britten. Jeanne d’Arc.
In de Maasvallei zijn de weilanden op een zomerochtend als deze met dauw bepareld, om de beboste heuvels hangen mistflarden. Zodra de zonnestralen krachtiger worden trekt de mist uit het dichte groen op om in de blauwe lucht te verdwijnen.
Er klinken hoge kinderstemmen in Domremy, het dorpje in Lotharingen. Jeanne danst samen met andere kinderen rond de Elfenboom, de enorme eikenboom, waarvan ze in het dorp zeggen dat het er spookt. Maar ze heeft iets bedacht: ze gaan kransen en bloemenslingers in de takken hangen en ’s nachts zullen er feeën komen die ze er af kunnen plukken!
Isabelle en Jacques d’Arc moeten er vaak om glimlachen, om hun dochter Jeanne die ze al horen lachen vanaf het moment dat ze ’s morgens op staat. De hele dag door blijft ze stralen als een zonnetje. Andere kinderen willen nog wel eens humeurig of hangerig zijn, maar bij haar was het alles of niets, en ze heeft voor alles gekozen. Toch komt er een moment dat het gaat opvallen dat Jeanne anders is. “Ze was zo door en door vroom – zo vroom,” zal haar jeugdvriendin Mengette zich later herinneren. “We hebben wel eens tegen haar gezegd dat het te gek werd.”
Ja, ze was anders. Als Jeanne op het land was en ze hoorde de klok luiden voor de mis, dan gooide ze alles neer om naar de kerk te rennen. Als de avond viel luisterde ze gespannen of ze de klok voor het avondgebed al hoorde luiden, en als ze dan op het land was viel ze daar op haar knieën om te bidden. Een enkele keer gebeurde het dat Perrin Drappier, de koster, vergat om de klokken te luiden, en dan vond hij enkele minuten later een klein meisje voor zijn deur die hem een uitbrander kwam geven. En hem wat wol aanbood als hij beloofde voortaan zijn werk wat nauwgezetter te doen.
Jeanne was steeds minder vaak bij de grote eik te vinden om te dansen of te zingen; steeds vaker zonderde ze zich af, en haar vrienden en vriendinnen begonnen haar ermee te plagen, dat ze toch wel erg een heilig boontje was. De reden dat ze steeds vaker de eenzaamheid zocht was dat dan de stemmen kwamen. De stemmen van aartsengel Michael, van de heilige Catharina, de heilige Margaretha. Eerst was ze bang geweest voor de stemmen en visioenen, maar naarmate ze vaker kwamen begon ze aan haar nieuwe metgezellen te wennen, en namen ze de plaats in van haar kameraadjes in Domremy.
Waren de stemmen, die Jeanne d’Arc hoorde en die haar zouden gidsen op het pad naar de bevrijding van haar arme land, echt? Of waren het illusies? De stemmen en visioenen passen in een patroon waarover in de medische literatuur uitvoerig is geschreven. Bij een onderzoek in Engeland bleek een op de 10 pubers regelmatig hallucinaties te hebben. Heeft Jeanne d’Arc haar hallucinaties in haar overstelpende wil om vroom te zijn gekoesterd, is ze misschien door de hoon van haar echte vrienden in de armen van haar visoenen gedreven? Voor de loop van de geschiedenis maakt het geen verschil. De stemmen gaven Jeanne d’Arc een overtuiging en wilskracht die zo groot was dat het een heel volk haar ziel terug gaf. De spirituele kracht van een 17-jarig meisje zou in staat blijken om de geschiedenis van een heel land op een beslissend moment ten goede te keren.
Aan het begin van de 15e eeuw balanceert Frankrijk op het randje van de afgrond. Het land is één groot roversnest geworden. Dauphin Karel de Zevende is de grootste rover van allemaal. Samen met vadsige bisschoppen perst hij de arme mensen hun laatste cent af. Hij is een praalzuchtige luiaard, die zich schuilhoudt in zijn kasteel in Chinon en daar decadente feesten geeft. Dat ie lelijk is, daar kan hij niks aan doen, maar altijd klaagt hij maar over pijntjes, net als wijlen zijn vader Karel de Zesde, die jarenlang in een ondoorgrondelijke depressie leefde en uiteindelijk krankzinnig werd. Zijn zoon de Dauphin is het laatste redmiddel van de Fransen, al kunnen ze geen enkel respect voor hem opbrengen – er wordt zelfs gefluisterd dat hij een bastaard is, en dat zijn losbandige moeder hem te danken heeft aan een ridder die een nachtje bleef slapen. Daar moeten de Fransen het mee doen in een land dat op haar laatste benen loopt en ieder moment kan overgaan in Engelse handen. ’s Avonds kruipen ze met hun families huiverend van angst voor wat komen gaat samen bij een haardvuur en vertellen elkaar over de glorieuze dagen van weleer, toen Frankrijk nog Frankrijk was, en een echte koning had, die werd gekroond met heilige olie in de kathedraal van Reims. En sommigen kunnen zich de mythe van Merlijn nog herinneren uit de Arthurlegende, die door de Galliërs is doorverteld: “In de grootste duisternis zal Frankrijk gered worden door een Maagd die uit het eikenhout van Lotharingen tevoorschijn komt.”
Twee uur geleden ging Karel de Zevende nog zijn privé-vertrek binnen met dat boerenmeisje uit Lotharingen als de slappeling die iedereen kende. Een tengere man met asgrauw gezicht, die altijd maar zeurde dat hij misschien wel een bastaard was, die helemaal geen recht had op de Franse troon. Zijn stiefmoeder Yolande d’Anjou suste zijn klaagzangen altijd maar; wat moest ze anders? Karel was nog de enige die aanspraak kon maken op de troon – en als hij het niet deed, zou zijn neef, de Engelse Hendrik, maar al te graag de honneurs waarnemen. Yolande had de geruchten gehoord, die de ronde deden in het land: er was een Maagd in Lotharingen, die een boodschap had voor de Dauphin. Zonder enige valse bescheidenheid had ze aangekondigd dat zij hem naar het altaar in Reims zou brengen, waar hij gezalfd zou worden, en gekroond tot koning. Ze had het gegons gehoord, en de flonkering gezien in de ogen van de mensen, die eerst zo terneergeslagen waren.
Ze hadden Jeanne op de proef gesteld toen zij de paleiszaal binnen was gevoerd. Zij hadden een eenvoudige schildknaap op de troon gezet. Ze had alleen maar gezegd: “U bent mijn koning niet,” en toen feilloos de Dauphin, die verscholen had in de menigte, eruit gepikt.
En nu kwam Karel uit zijn privé-vertrek, als een herboren man. Op de een of andere manier had Jeanne hem het bewijs geleverd dat hij geen bastaard was, maar de rechtmatige zoon van Karel de Zesde. Zijn ridders, kapitein La Hire, de maarschalken Saint-Severe en Giles de Rais en de admiraals Culen de Lore en De Vignolles, gaf hij met vastberadenheid opdracht hun legers te formeren, en Orleans te gaan heroveren op de Engelsen. De mannen zullen er even aan hebben moeten wennen, want hun opperbevelhebber, gehuld in witte wapenrusting, en getooid met het vaandel van witte zijde waarop Christus en de Franse lelie stonden afgebeeld, was een meisje van 17…Jeanne d’Arc.
Koning van Engeland en gij, hertog van Bedford die u regent van Frankrijk noemt: geef aan de Maagd die u door God is gezonden, de sleutels terug van de steden die u zich met geweld hebt toegeëigend. Ga heen in vrede en ik ben bereid vrede met u te sluiten. Doet ge dat niet dan zult u de Maagd binnenkort ontmoeten en vele doden betreuren. Koning van Engeland, ik ben bevelhebber in deze oorlog en zal uw mensen uit elk Frans dorp, uit elke stad verjagen. Maar als gij gehoorzaamt zal ik barmhartig zijn. Weest ervan overtuigd dat de Koning des Hemels de Maagd meer kracht zal schenken dan uw mannen kunnen weerstaan.
Een brief zoals je ze als koning van Engeland niet elke dag krijgt, en de reactie is er dan ook naar. Heel kort samengevat luidt het antwoord: “Go fuck yourself.” Jeanne d’Arc laat weten medelijden te hebben met iemand die zulke taal gebruikt, temeer daar hij zich zeer binnenkort zal moeten verantwoorden voor zijn Hemelse Rechter. Bij de Franse soldaten heeft haar duidelijke taal een vuur doen ontvlammen dat groot genoeg is om er heel Frankrijk mee te bevrijden, en als het meisje in het wit schreeuwt: “Wie mij liefheeft volge mij,” bestormt haar leger de poorten van Orleans.
Lullier, een burger van Orleans, zal schrijven: “In de lente van 1429 kwam de Maagd de stad binnenrijden om een einde te maken aan onze ontberingen verliezen. Ze werd door iedereen in de stad binnengehaald alsof ze een engel uit de hemel was, en daar reed ze, trots te paard met haar witte banier.” Er volgen belegeringen van andere forten, soms na onbegrijpelijke tactische bevelen van bevelhebber Jeanne d’Arc. “We moeten via de noordkant,” vinden de doorgewinterde officieren La Hire en Le Rais. “Dan staat de wind de goede kant op.” Jeanne schudt driftig haar hoofd, met het bruine haar dat ze kort heeft laten knippen om mannelijker te lijken. “De Zuidkant, want de wind zal gaan draaien.” “Maar we hebben net in klein comité de situatie doorgenomen…” “Heren, ik heb mijn eigen comité,” is het woedende antwoord, “mijn comité van engelen.” En inderdaad, later op de dag draait de wind. Dat had iedereen kunnen voorspellen die op het land is opgegroeid. Maar voor de Franse legers is het het zoveelste wonder, verricht door de Maagd van Orleans.
Op 16 juli 1429 trekt de Dauphin met Jeanne aan zijn zijde Reims binnen, om daar in de kathedraal te worden gezalfd en gekroond. Niemand hoeft er vanaf die dag meer aan te twijfelen wie de koning van Frankrijk is.
De Engelsen zagen in hoe groot het psychologisch effect zou zijn van de kroning van de man die ze tot nu toe spottend de Dauphin hadden genoemd. In paniek hebben nog geprobeerd Hendrik de Vijfde eerder in Reims aan te laten komen, maar het is hen niet gelukt. Zij weten dat ze voortaan een Frans leger tegenover zich zullen vinden dat met een nieuw elan zal vechten, omdat ze ervan overtuigd zijn dat ze met boodschapper Jeanne God aan hun zijde hebben. Er is maar één manier om deze betovering te verbreken: op de een of andere manier moeten de Engelsen een religieuze rechtbank zover krijgen haar als ketter te veroordelen. Op zich moet dat niet moeilijk zijn, want er zijn op dat moment drie pausen, dus je kunt als gelovige al gauw een verkeerde keuze maken.
De koning van Frankrijk heeft zijn eigen paus, die in Avignon resideerde maar inmiddels is uitgeweken naar Spanje. De Engelsen, gesteund door de Duitse keizer Sigismund, zweren bij de paus in Rome, en hebben ook de theologen van de vermaarde Sorbonne in Parijs aan hun zijde gevonden, en daarmee grote delen van de geestelijkheid in Frankrijk die zich nu tegen hun eigen koning keren.
Het gerucht dat Jeanne d’Arc best eens een heks zou kunnen zijn begint aan de Sorbonne. Zijzelf heeft weinig tijd om zich met dit soort geloofsvraagstukken bezig te houden: haar stemmen zijn onpartijdig en komen rechtstreeks van God. En de stemmen zeggen dat het tijd is voor de finale slag: de Slag om Parijs.
Zoals altijd bevindt de Maagd van Orleans zich vooraan in de strijd, en schreeuwt ze haar soldaten toe haar te volgen. Ze is ervan overtuigd: als ze eenmaal de stad binnenrijdt zal de vreugde van de stedelingen nog groter zijn dan eerder in Orleans. Ze weet Compiègne te veroveren, de weg naar Parijs ligt open.
Maar het zal anders lopen. Aan het hof van Koning Karel hebben de gematigden de overhand gekregen. Zij zien meer heil in diplomatie dan in de strijd. Hoe wil Karel trouwens nog soldaten betalen? De schatkist is bijna leeg, tengevolge van het rijke leven dat de hovelingen leiden. Daarnaast probeert men Bourgondiërs om te kopen om over te lopen van de Engelsen naar de Fransen. Wat zou tenslotte een Frankrijk zijn zonder Bourgondië.
Voorlopig zijn de Bourgondiërs echter nog de bondgenoten van de vijanden van de koning, van Engeland en Duitsland. En samen hebben ze besloten dat Frankrijk alleen op de knieën kan worden gedwongen als ze de dame uit de weg ruimen die als een tornado richting Parijs stormt: Jeanne d’Arc! De Bourgondiërs smeden een complot: ze zullen Jeanne opwachten als ze met haar kleine huurlegertje Compiègne uit komt rijden, en haar bestormen. Terwijl haar metgezellen de bossen invluchten probeert Jeanne d’Arc nog snel rechtsomkeert te maken en de stad binnen te rijden, maar de commandant van de stad, die de Bourgondiërs ziet naderen, geeft bevel de ophaalbrug omhoog te draaien nog voor Jeanne veilig en wel in de stad is teruggekeerd.
Volkomen onverwachts is ze de gevangene geworden van Philips de Goede, graaf van Bourgondië. Die haar vervolgens best vrij wil laten, als er maar voldoende losgeld wordt betaald. Dat losgeld komt er, en als Jeanne haar celdeur ziet open gaan, verzucht ze: “Mijn koning heeft betaald!” De cipier schudt zijn hoofd en laat een bulderende lach horen. “Er waren er die nòg meer geld voor je overhadden: de Engelsen!”
Het is Jeanne’s kracht en noodlot, dat ze in een wereld die nog in Middeleeuwse duisternis is gehuld, al gelooft op de vrije en ongebonden manier van een Renaissance-mens. De kracht die zij uitstraalt, en die er letterlijk voor zal zorgen dat hele legerscharen voor haar door het vuur zullen gaan, is niet gebruikelijk in die dagen. De mensen worden niet gedreven door bezieling maar door angst. Een angst die ze iedere keer weer terugdrijft in de armen van een fundamentalistische kerk, een kerk die het volk in gijzeling houdt en een hoog losgeld vraagt voor een plaats in het hiernamaals. Wat er met dat geld gebeurt is te zien in de paleizen van dikbuikige bischoppen en vadsige kardinaals die daar in zo’n liederlijke luxe leven dat het hiernamaals voor hen blijkbaar al op aarde begonnen is. Zij hebben geen enkele interesse in mensen die op eigen houtje in God willen geloven; die worden ketters genoemd en tot de brandstapel veroordeeld. Het enige wat ze willen is gehoorzaam kerkvolk dat op tijd zijn belasting betaald. En ze zullen er alles aan doen om hun verworven macht en rijkdom niet kwijt te raken. Zelfs als er in de 14e eeuw drie pausen zijn (een in Rome, een in Venetië en een in Avignon) zullen ze alle drie hardnekkig weigeren afstand te doen van hun status, en eerder bereid zijn elkaar te bevechten op leven en dood.
Een zuiver en oprecht geloof, zoals dat van een eenvoudig meisje als Jeanne d’Arc, kan voor zo’n kerk alleen maar een bedreiging zijn. Zeker als ze met haar pure geloof een heel volk in haar ban weet te krijgen. Ze hoort stemmen, zegt ze. Ze hoort de stem van God. Daarmee plaatst ze zichzelf boven de Bisschop van Beauvais, want die hoort nooit stemmen. Die praat zelf te graag.
Pierre Cauchon is een sluw fundamentalist, voor wie de uitslag van het proces allang vast staat. Hij is een vijand van de Franse koning en daarmee van Jeanne. Maar hij is vastbesloten er een mooie schijnvertoning van te maken.
Vraag: ‘Wat zeiden de stemmen?”
Antwoord: “Dat mag ik u niet vertellen. De boodschap was bestemd voor de koning.”
Vraag: “Als de Grote Moederkerk zou verklaren dat uw visioenen een illusie zijn, zou u ze dan afzweren?”
Antwoord: “Ik kan me niet voorstellen dat de kerk me zou suggereren dat God’s stem, en daarmee God, een illusie is.”
Vraag: “Waarom zou God een smoezelig boerenmeisje in mannenkleren uitkiezen om zijn boodschapper te worden?”
Antwoord: “Waarschijnlijk om dezelfde reden als waarom hij een dikke man in een paarse jurk uitkiest om zijn kerk te besturen!”
De Engelsen zijn er niet in de eerste plaats op uit om Jeanne d’Arc te doden. Eerst moet ze tot ketter worden verklaard, om zo de Franse ziel te knakken. Het geloof dat Frankrijk vecht met de boodschapper van God aan haar zijde moet worden gebroken. Daarom wringt een kerkelijke rechtbank zich in alle mogelijke bochten om het meisje van 19 tot heks te kunnen verklaren. Zelfs de grote eikenboom in Domremy wordt erbij gehaald. Toen ze daar met haar vriendinnen omheen danste, was dat al niet een soort heksenkring?
Het wordt een theorie die zichzelf bewijst. En op de ochtend van de 30ste mei 1431 wordt Jeanne d’Arc op de Oude Markt van Rouaan verbrand. Er zijn meer dan tienduizend mensen toegestroomd om het schouwspel te kunnen zien, van ver buiten de stad. De Engelsen hebben ervoor gezorgd dat iedereen wist dat er iets belangrijks te gebeuren stond. Hoe meer mensen met eigen ogen zullen zien hoe Jeanne, en daarmee hun eigen illusie, in vlammen opgaat, hoe beter. Daarna zal haar as in de Seine worden gegooid zodat er voor niemand een bedevaartsoord zal zijn.
Als de vlammen hoog oplaaien beginnen toeschouwers te huilen, raken in paniek, schreeuwen: “Ze verbranden een heilige.” Er zijn er die het woord ‘Jezus’ in de
vlammen geschreven hebben zien staan. De meesten durven niet meer te kijken. De beul zal die middag naar een klooster vluchten en zeggen: “Ik ben bang dat ik ben verdoemd, want ik heb vanmorgen een heilige vrouw verbrand!”
Karel de Zevende, die Jeanne altijd ‘mijn koning’ noemde, heeft vijf jaar later een zeer bourgondisch etentje, waarbij hij vrede sluit met Philips de Goede. In 1435 trekt Karel triomfantelijk Parijs binnen; de Engelse soldaten vertrekken met tegenzin, om er nooit meer terug te keren.