Route 5 – Berlin Germania

Berlin Germania

Hoe vaak zullen ze niet op de terrassen gezeten hebben…de man en de vrouw die ooit geliefden waren, en nu toonloos verdrietig langs elkaars ogen kijken. Ze zegt: “In Berlijn hebben ze de Muur neergehaald, en nu staat er een tussen jou en mij. Soms denk ik dat ik je niet meer ken…”

De Vredesgodin kijkt op hen neer vanuit haar vierspan paarden op de Brandenburger Tor. Ze heeft bomen zien verdorren Unter Den Linden, en liefdes zien verwelken. Ze is de gevangene geweest van Napoleon, in gijzeling genomen door Adolf Hitler. En ver weg, op de Alexanderplatz, heeft ze gezien hoe de krantenverkoper Franz Biberkopf  in elkaar werd geslagen, en van de straat werd geraapt door de Ostjuden van het Scheunenviertel.

Ze heeft gezien hoe haar stad werd gevierendeeld, en hoe daarna uitzinnige massa’s Ossies in hun Trabantjes tussen haar zuilen door naar de vrijheid reden.

Ze heeft altijd een hart van steen gehad, anders had ze haar vier paarden de sporen gegeven en was ze allang verdwenen uit de stad die al het leed van de wereld in zijn straten heeft gehad.

Charlottenburg, Wilmersdorf, Spandau, Mitte, Kreuzberg, Köpenick…welkom in Berlijn!

 

In een restaurant met een gutbürgerlichen keuken in Charlottenburg heb ik lente-asperges gegeten met paddestoelen, die vanmorgen nog in het bos bij de Wannensee zijn geplukt, zo heeft de eigenaar me verzekerd met de vastberadenheid die me desnoods wil gaan aanwijzen achter welke bomen precies. Ik loop door de Friederikestrasse. Ooit mocht de straat die naam niet hebben omdat Friederike von Sezenheim ontuchtige handelingen had verricht met de heer Goethe. Maar later moesten de autoriteiten toegeven dat ze de straten van Berlijn beter nummers konden geven als eerst alle historische figuren moesten worden doorgelicht op goed gedrag. Met het plein waar ik nu aangekomen ben, ligt dat anders. Het heet de Theodorus Heuss Platz, maar ooit droeg het de naam Adolf Hitler Platz. Een cadeautje van stadsarchitect Albert Speer, met wie Hitler iedere avond enthousiast het stadsplan bekeek van de nazi-metropool die Berlijn zou gaan vervangen: Germania.

Hitler had namelijk een hekel aan Berlijn. Hij vond het een bolwerk van communisten, joden en homofielen. Maar ook de architectuur stond hem niet aan. Hij vond de gebouwen een samengeraapt zooitje. Rechte straten wilde hij, die structuur en orde uitstraalden, en monumentale gebouwen. Gebouwen van marmer en graniet, die een Duizendjarig Rijk mee zouden kunnen.

Hitler is ervan overtuigd dat een oorlog gewonnen kan worden met kanonnen maar ook met gebouwen. De kanonnen zorgen voor invasies, de gebouwen voor intimidaties. Zodra Frankrijk gevallen is dicteert hij aan Speer: “Nu moeten we imponeren door een hoofdstad te hebben die bij ons nieuwe sterke rijk hoort. Het heeft de hoogste prioriteit, en het bouwen van Germania moet in 1950 voltooid zijn, om zo onze overwinning definitief veilig te stellen.”

Albert Speer stelt voor de gehate Joden aan de bouw van de stad te zetten, via gedwongen Arbeidseinsatz. Later komt Speer hierop terug, en wil toch liever arbeiders uit de omringende landen. Hiermee bezegelt hij indirect het lot van de Joden, die nu ook niet meer nodig zijn voor het bouwen van de nieuwe stad.

 

Het is 1980. Het is winter in Berlijn. Ik stap in een taxi en vraag aan de chauffeur of hij me de muur wil laten zien. Over de Kaiserdamm rijden we, waar ze nog altijd staan, de achthoekige palen met daarover een dwarsbalk en twee cilindrische lampen: de lantaarnpalen van Speer. Verder rijden we, over de Bismarckstrasse, over de loodrechte as van west naar oost. Want zo had Speer het bedacht: Germania zou een stad zijn met van west naar oost een brede heirbaan, een brede avenue van de Adolf Hitler Platz naar Unter Den Linden, onder de Brandenburger Tor door. En daar, waar de Rijksdag staat, op de Platz der Republik, zou een gigantische Volkshalle verrijzen in de stad Germania. De koepel van de Volkshalle zou 290 meter hoog zijn, en plaats bieden aan 150.000 mensen. Bovenop de hal zou een 40 meter hoge lichttoren komen met een gouden rijksadelaar die op een wereldbol zat. Het gebouw zou classicistisch van bouwstijl zijn, zoals de gebouwen in het oude Rome. Tenslotte wilde Hitler met het Duizendjarig Rijk de glorie van het Romeinse Rijk overtreffen. Een combinatie van de Sint-Pieter en het Pantheon moest de Volkshalle worden, maar dan 17 keer zo groot.

En de Avenue van West naar Oost, daar kwamen de militaire parades. Speer had speciaal bevolen dat er tussen de rijstroken geen groenstrook mocht komen, omdat je dan vanaf de zijkant niet alle soldaten kon zien paraderen…het moest een kleine ophoging in de weg worden, die het zicht over de hele Avenue vrij hield.

Op 19 april 1939, een dag voor de verjaardag van Adolf Hitler, was de nieuwe heirbaan klaar. De oostwest-as was versierd met pylonen, vlaggen, adelaars, hakenkruizen en vuurzuilen. De Führer zou als eerste door de straat rijden. En daarna volgde…de Parade. Zes uur lang pantserwagens, mortieren, houwitsers – een schouwspel dat onder de blauwe hemel van Berlijn begon met vrolijke fanfaremuziek, maar dat daarna urenlang doorging met het geratel van ijzer en het gestamp van de laarzen. Zes uur lang – tenslotte werd het voor de totaal uitgeputte toeschouwers een nachtmerrie waaraan geen einde kwam.

 

Ik loop langs het water van de Wannsee. Je kunt het je bijna niet voorstellen, als je naar het Westen bent gereden, en ineens van de stad in de weldadige rust van de Wannsee terecht komt. Hier hebben de Berlijners hun eigen strand, hun eigen meer, en hij ligt praktisch in hun achtertuin. Zodra het een beetje warm wordt komen de auto’s deze kant op. Even eruit, even de zon in, even zwemmen.

Jammer alleen van die ene villa die daar aan het water staat.

Het huis aan de Wannsee, nummer 56 tot 58. Een lugubere idylle.

Want hier lichtte Reinhard Heydrich de top van de SS en de politie in over de Endlösung der Judenfrage mit anschliesslich frühstück. Om 12 uur werd iedereen verwacht, op 20 januari 1942.

Heydrich had een goede reden om zijn mensen in deze omgeving bijeen te roepen, en niet op het kantoor aan de Prinz Albrechtstrasze in Berlijn. Hij moest hen er namelijk van proberen te overtuigen dat het geen waanzin was om in koelen bloede 11 miljoen Joden op transport te stellen naar abbatoirs voor mensen, maar dat het juist zinvol was in het kader van de oorlog die gevoerd werd. Dat zou nogal wat moeite kosten, had hij bedacht, en in deze idyllische omgeving kon hij zijn mensen misschien makkelijker overhalen. Hij had er in ieder geval een volle dag voor uitgetrokken. En morgenochtend zou iedereen dan, enigszins gewend aan het bizarre idee van de Endlösung, gezamenlijk ontbijten.

Tot zijn eigen verbazing was iedereen het al na ruim een uur eens: zo moest het maar gebeuren. Op deze manier moest, zoals in de notulen werd genoteerd “de opgave om op legale wijze de Duitse levensruimte van de Joden te zuiveren,” worden opgelost.

De enige die naderhand kon worden gevraagd naar het verloop van die macabere bijeenkomst, was Adolf Eichmann. Volgens hem was het een ontspannen bijeenkomst. Met name Heydrich was erg ontspannen. Want hij had erop gerekend allerlei vragen en moeilijkheden te krijgen van de verschillende diensten. Maar iedereen gaf zijn toestemming, opgelucht dat er nu eindelijk aan een definitieve oplossing werd gewerkt.

Het ontbijt werd avondeten. Er werd geklonken op de goede afloop.

Endlösung. Met Zyklon, een gas dat eigenlijk bedoeld is om insekten te verdelgen. Dat was geen vergissing, zo was het ook bedoeld.

Het is gebeurd, en niemand kan de klok terugdraaien.

De eerste jaren na de oorlog zijn de Duitsers rauhe-unfähig geweest.

Dat kan ik me voorstellen. Je kunt zóveel schuldgevoel hebben, dat je niet in staat bent het te voelen. Zoals mensen niet in staat zijn pijn te voelen, als die pijn te groot is. Zoals je verdoofd kunt zijn na een ernstig ongeluk.

Ik loop langs het strand van de Wannsee. In mijn hand heb ik een exemplaar van een tijdschrift. Een gerenommeerd tijdschrift, het National Geographic Magazine. Het bestaat al sinds 1888… de editie die ik in mijn hand heb is van 1937. Het februarinummer van 1937. Ik ga op het strand zitten en kijk over het grauwe water van de Wannsee. Ik bedenk me dat iedereen in Nederland het erover eens is dat vliegtuigen van El Al niet over flatgebouwen mogen vliegen, en dat vuurwerkfabrieken uit woonwijken geweerd moeten worden. Daar is iedereen het over eens. Had je die vragen echter enkele jaren geleden gesteld, dan had men je verbaasd aangekeken. En de vraag niet helemaal begrepen. De vraag die ik mezelf stel is deze: vervuld als ik nu, net als iedereen, ben van walging over het grootste monster dat de geschiedenis ooit heeft voortgebracht. Want ik weet nu waartoe een gestoord mens in staat is, als hem de macht wordt gegeven. Maar als ik in 1937 een bezoek had gebracht aan Berlijn, en iemand had me gevraagd: “Denk je dat Adolf Hitler gevaarlijk is?” Had ik dan ‘ja’ gezegd?

Ik sla het tijdschrift open. Een artikel met als kop: ‘Changing Berlin’ van de Amerikaanse journalist Douglas Chandler. Hij schreef niet voor het plaatselijke sufferdje. Je moest enig onderscheidingsvermogen hebben wilde je voor een blad als de National Geographic kunnen schrijven. Hoe kan het dan dat Chandler over de vrolijke kleuren van al die vlaggen schrijft, als daarbij op de kleurenfoto’s een hele rij rode vanen met het hakenkruis staan afgebeeld, plus nog enkele vlaggen van de landen die deelnamen aan de Olympische Spelen van Berlijn in 1936? Had Chandler zand in zijn ogen? Of had het swastika-symbool toen nog niet de omineuze beladenheid die het nu heeft?

“Berlijn is snel aan het veranderen,” schrijft de journalist. “De stad is aan het vernieuwen zonder zijn verleden geweld aan te doen.” Chandler bewondert de stad Berlijn die vlak voor de oorlog een modelstad aan het worden is. Hij bewondert het ondergrondse netwerk van de U-Bahn, de neonlichten van de Kurfürsten Damm, is geïmponeerd door de Parades (“Wat kunnen die mannen gelijk oplopen”), door de jeugd van Berlijn, die in jeugdverenigingen als de Hitlerjugend en de padvinderij steeds een gezonder uitstraling krijgt. Douglas Chandler maakt kennis met het fenomeen Schreber Garten (volkstuintjes), midden in de stad, waar iedere burger zelf zijn groente kan verbouwen, en is onder de indruk van de gedisciplineerde manier waarop de Duitse gemeenschap aan liefdadigheid doet: “Iedereen houdt zich aan de richtlijn om eenmaal per maand geen drie gangen te eten, maar één gang. Het geld dat wordt uitgespaard gaat in het kader van de aktie Winterhulp naar de behoeftigen in Berlijn.”

Douglas Chandler treft in Berlijn een stad aan waar de puntjes op de i worden gezet. Een modelstad waar het grauwe leven van Frans Biberkopf in Berlin Alexanderplatz heeft plaats gemaakt voor een samenleving waarin vlijtig en gewetensvol aan de toekomst wordt gewerkt. Als Amerikaan is hij uiteraard getroffen door een warenhuis dat nog groter is dan de supermarkets die hij van thuis kent. Karstadt heeft ongeveer de grootte van drie World Trade Centers. Maar wat Chandler vooral verbaast: “Bij de ingang tref je een lange koperen asbak van ongeveer een meter, op gietijzeren poten. Met daarin tientallen uitsparingen, ieder voor de sigaar van een meneer die Karstadt gaat bezoeken. Het wonderlijke is: als de klant van dit warenhuis naar buiten komt zal zijn sigaar er nog keurig op hem liggen te wachten!”

En dat is niet het enige. In het Berlijn van 1937 heerst een burgerlijk fatsoen dat Chandler in Amerika lang verloren weet. In de tram worden mensen eraan herinnerd dat ze niet in elkaars gezicht moeten hoesten. En ook andere onfatsoenlijkheden worden te kijk gezet met humoristische rijmpjes als: “Wie hier op de bodem spuwt, wordt door een medepassagier de tram uit geduwd!”

De Amerikaanse journalist vergaapt zich aan een stad die bijna nog moderner is dan zijn eigen Amerika: de Fern-Seh-Sprech-Stelle, een kantoor waar je met een beeldtelefoon kunt bellen! Hij is onder de indruk van de moderne stoplichten, de gedisciplineerde automobilisten, en van het vierbaans autowegennet, dat Berlijn verbindt met de Duitse grensposten. “Ongelooflijk…met deze snelwegen kun je enkele uren nadat je uit Berlijn bent vertrokken al bij de grens zijn,” verzucht Chandler. De omringende landen kunnen dat inmiddels beamen!

Bijna 25 jaar nadat Douglas Chandler Berlijn bezocht, en een stad zag die bezig was een van de modernste van de wereld te worden, waren de kaarten heel anders geschud. In Europa had een verschrikkelijke wereldoorlog gewoed. De stad Berlijn, bedoeld om onder de naam Germania de hoofdstad van de wereld te worden, was voor een groot deel vernietigd, en verdeeld in vier sectoren, net als heel Duitsland en Oostenrijk.

Duitsland is verdeeld in een Westers en een Oosters kamp. Aan de Westkant branden nog altijd enkele lampjes in de etalages, en zitten mensen overdag op een terrasje…aan de Oostkant heerst de duisternis van de Communistische doctrine. Een doctrine die leert dat alle mensen gelijk zijn, en dat dat voorlopig betekent dat alle mensen in het donker zitten.

In Berlijn gaat dan de Wet van de Communicerende Vaten gelden. Het komt er vooral op neer dat de bewoners van Oost-Berlijn, als het niemand iets uitmaakt, toch liever op de terrasjes van West-Berlijn zitten, bij de verlichte etalage-ramen.

En toen gebeurde het, in de nacht van 12 op 13 augustus 1961. Reizigers kregen te horen dat de S-Bahn niet meer naar het Westen reed. Ze moesten naar huis lopen. Je kunt het achteraf een wanhoopsdaad noemen, maar partijleider Walter Ulbricht gaf de young coming man van zijn Communistische Partij, Erich Honecker, opdracht om een muur tussen de twee stadsdelen te zetten. Uiteraard niet om de Oost-Berlijners te verhinderen naar het Westen te vluchten, nee, om die burgers te beschermen tegen de kwalijke invloeden en etalages vanuit het Westen.

Op 13 augustus 1961 werd er prikkeldraad neergelegd en provisorische barricades van stenen en hout. In de Bernauer Strasse ontstonden vreemde taferelen. Daar liep de grens precies door enkele woonhuizen heen. De achtertuinen lagen in het Oosten, de voordeuren in het Westen. Hier maakte de Oostduitse Volkspolizei het vluchten van Oostduitsers onmogelijk door de achtertuinen te bewaken, en ramen dicht te metselen. Oostduitsers die beseften dat hun land over enkele dagen een gevangenis zou zijn, probeerden via de huizen toch nog te ontsnappen, door uit de ramen te springen die aan de Westkant lagen. Beneden stond de Westberlijnse brandweer klaar met vangnetten. Een aantal mensen overleefde de sprong echter niet.

Enkele dagen nadat de prikkeldraadversperringen waren aangebracht, werd begonnen met de bouw van de eigenlijke muur. Een muur met een schuine kant naar het Westen gericht. Want, zo hielden de Oostduitse autoriteiten vol: de muur werd neergezet om te voorkomen dat men uit het Westen zou binnenvallen, niet om een vlucht van Oost naar West te verhinderen.

Feit blijft dat niemand in het 29-jarig bestaan heeft geprobeerd van het Westen naar het Oosten te vluchten. Wel werden er pogingen gedaan in de omgekeerde richting. 255 mensen kwamen daarbij om het leven. Zoals de 18-jarige Peter Fechter, die onder vuur genomen werd toen hij een vluchtpoging deed in de buurt van Checkpoint Charlie. Hij bleef zwaargewond aan de Oostkant van de grens liggen. Ondanks zijn geschreeuw om hulp deden de Oostduitse grenswachten niets. Van Westberlijnse kant werden verbandmiddelen over de Muur gegooid, maar de jongen was te zwak om die te gebruiken. Honderden Westberlijners zagen wat er gebeurde en riepen de Oostduitse politie en de Amerikaanse soldaten toe dat ze moesten helpen. Maar de Amerikanen konden het niet en de Vopo’s wilden het niet. Na een uur was peter Fechter doodgebloed en werd zijn lijk weggesleept.

 

Even voorbij de Brandenburger Tor stopt de chauffeur bij Checkpoint Charlie. Er staat een waarschuwingsbord: “You are leaving the American Zone.” Het klinkt als: “U staat op het punt iets heel doms te gaan doen.”

“Guck mal,” zegt de taxi-chauffeur, en hij wijst op de militairen bij de brug. “Daar staan ze,” zegt hij veelbetekenend, want het zijn Russen waar hij op wijst.

Hij zal me nog een plek laten zien. Bij de Postdamer Platz, ooit het legendarische plein waar het bruiste van het uitgaansleven. Hier zat de jetset van Berlijn bij restaurant Frederick of op een terras van Josti aan marmeren tafeltjes een witbier of ijskoffie te drinken in de Jaren 20. Het is weggevaagd door de Muur. Maar aan de westkant is er langs de muur een houten trap gebouwd met bovenop een platformpje. De taxi staat in de sneeuw langs de muur en samen met de chauffeur loop ik de trap op. Dan staan we bovenaan en we kijken naar de andere kant. Het is donker aan de andere kant. In donkergrijze huurkazernes brandt bijna nergens licht. En ook op straat heeft Oost-Duitsland het licht uitgedaan. Slechts hier en daar een houten paal met het zwakke schijnsel van een lantaarn.

Zo moet het zijn: de Siberische versie van Dante’s Inferno.

Naast me zegt de taxichauffeur alleen maar: “ja…”. Maar het is vooral de stilte geweest rond dat ene ‘ja’ dat zo veelzeggend was.

Share This

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *