Als Lalibela niet een van de acht wereldwonderen is dan moet het het zeker worden. Vanaf de weg is niets te zien. Gewoon, een dorpje waar je, zoals overal jongens tegemoet rennen die je gids willen zijn, omdat ze honger hebben. Tadesse Mirele zit eigenlijk op school, maar de school is dicht. Hij heeft al dagen niet gegeten, zelfs geen graankorrels kunnen vinden. Ethiopië maakt zijn droge rampjaren door. “Sir, be my helper please? I need a helper.”
Bovenop de berg grijpt hij mijn hand. Ik denk even dat hij me iets wil vragen, maar hij hield me tegen, zodat ik niet in de afgrond viel. Onder me, in de diepte, zie ik een prachtige kerk, uitgehouwen binnenin de berg. Verder weg, in dezelfde berg, ook onzichtbaar van buitenaf, is de volgende kerk uitgehouwen, en zo zijn er elf. Allemaal gebouwd in de 12e eeuw, door de koning van Amhari, een van de eerste Afrikaanse christenen. Binnenin de berg, zodat binnenvallende moslims ze niet zouden kunnen zien.
“Look sir,” zegt Tadesse, en hij wijst in het ravijn, naar het plein voor de Kerk van de Verlosser. Een meter of tien beneden ons zie ik een kluwen van kreupele mensen. Ze zijn zo op elkaar gedrukt en in elkaar verstrengeld met hun beenstompjes en kreupele ledematen dat ze één groot bewegend kruipend monster vormen, waaruit als tentakels tientallen handen opsteken en monden zich openen, wachtend tot er iets in wordt gegooid. Als we boven naar de volgende kerk lopen kruipt beneden ons het verstrengeld kreunende wezen achter ons aan. Soms bleef er een stuk van achter, losgelaten door de anderen. Ooit kwamen hier pelgrims die aalmoezen naar beneden wierpen. Daarna waren ze weggebleven, maar de kreupelen konden niet wegkomen uit de stenen afgrond.
“Have you seen sir?” vraagt Tadesse. En dan houdt ie z’n hand op.
De leeuw is een gevaarlijk jager, 20 jaar lang. Dan beginnen zijn spieren te verslappen, zijn snelheid neemt af, zijn sprongen reiken steeds minder ver. Het lukt hem niet meer een antilope in te halen of een zebra. Hij loopt hongerig rond en wordt de kudde tot last. Een gevaarlijk periode – de groep tolereert geen zwakke en zieke dieren. Hij wordt steeds banger dat de jongere en sterkere dieren hem zullen doodbijten en maakt zich geleidelijk los van de groep…eerst in de achterhoede…tenslotte alleen. Hij wordt gekweld door honger, maar kan geen wild meer vangen. Hij verandert in de maneater, de schrik van de lokale bevolking. Hij ligt op de loer bij de beekjes waar de vrouwen komen wassen en langs de paadjes waar de kinderen naar school gaan. Soms hoor je midden in de nacht iemand schreeuwen als hij een tentdoek aan flarden slaat en een slachtoffer naar buiten sleurt.
Met mensen gaat het in Afrika soms niet anders. Wie wil overleven in deze harde wereld heeft de anderen nodig, en zoekt beschutting binnen zijn familie. Die blijft altijd het belangrijkste, ook als je trouwt. Alleen samen met de familie kun je overleven. En dus moet je, als je iets te eten hebt, dat met je familie delen. Wie het niet doet wordt, net als de oude leeuw, uit de groep verstoten en wacht een zekere dood.
Als iemand uit zo’n familie naar de stad is getrokken zal hij geld verdienen voor iedereen die achterbleef. En zo kon het gebeuren dat, in de Jaren Zestig, als Afrikaanse landen zich los maken van de koloniale overheersers, iemand uit zo’n dorp het zomaar tot minister schopt, en zijn intrek heeft genomen in een villa in wat ooit de blanke wijk was. Het bericht zal zich bliksemsnel verspreiden over de dorpjes in de buurt. De harten van de neven en nichten raken vervuld van vreugde, en met z’n allen zullen ze de pelgrimstocht naar de stad ondernemen, waar ze hun succesvolle neef zullen vinden. Ze duiken op voor de deur van zijn huis, besprenkelen de grond van de voortuin ritueel met Afrikaanse jenever, danken de voorouders voor deze wending in hun lot, en maken het zich vervolgens gemakkelijk in de villa, op de plaats, in de tuin. In de stille residentie, waar ooit een oudere Engelsman met zijn zwijgzame vrouw woonde, zal het voortaan een drukte van belang zijn, want de familie kent geen woord voor logeren, alleen voor wonen. Voor het huis brandt vanaf de vroege ochtend een kampvuur, stampen de vrouwen de maniok in houten vijzels en ravotten de vele kinderen in de gazons en bloembedden.
Sommige succesvolle Afrikanen vluchten naar een ander land. Waar ze even van het verdiende geld kunnen genieten, tot de neven hen weer vinden…
De families vormen samen een clan, met gemeenschappelijke voorouders als bindende factor. Het clanhoofd, gekozen door de raad van ouden, is alles tegelijk: bemiddelaar, verbindingsman met de wereld van de voorouders, rechter… Een aantal clans samen vormen een stam. Een culturele en politieke gemeenschap die uit meer leden kan bestaan dan menig Europees volk.
Bij de Conferentie van Berlijn in 1885 hebben de Europese landen Afrika onderling verdeeld en het continent grofweg verdeeld in 40 landen. Op die manier worden er clans tot elkaar veroordeeld die meer van elkaar verschillen dan de Kelten, de Franken en de Vikingen. Stammen met een onderlinge haat die verder teruggaat in de geschiedenis dan de vetes tussen Serven, Bosniërs en Kroaten. De vooroordelen zijn diep geworteld. Zoals in het land in Midden-Oost Afrika, Uganda. Binnen de grenzen van de jonge staat liggen vier oude koninkrijken: Ankole, Buganda, Bunyoro en Toro. Het zijn stammen met verschillende achtergronden en volkseigen. Is de ene stam een volk van boeren, en de andere van herders, een derde stam bestaat vooral uit kooplieden. En iedere groep is uiteraard uitbundig overgoten met een saus van vooroordelen. Waar komt hij vandaan, vraagt de Afrikaan. En dan bedoelt hij: tot welke stam behoort hij. Daarna zal hij razendsnel concluderen of iemand al dan niet deugt, al voor hij kennis met hem heeft gemaakt.
In Uganda is nog een stam: de Kakwa’s. Een volk verdeeld over drie landen: Sudan, Uganda en Zaïre. De Kakwa’s weten niet bij welk land ze horen, en het kan ze ook niet schelen. Ze hebben wel iets anders aan hun hoofd. Naar het zuiden trekt moeder Amin, terwijl ze haar zoontje op haar rug draagt, naar Jinja, een provincieplaatsje in Uganda. Ze leeft van het enige dat ze bezit: haar pan, waarin ze sorghum kookt, die ze vervolgens verkoopt in porties op bananenbladeren. Ze wordt een van de miljoenen Afrikanen die door de honger van het land zijn verdreven naar een stad waar ze ook niets te zoeken heeft. Bayaye worden ze genoemd, de stadsnomaden die nooit ergens heen hoeven, altijd slenteren en rondhangen, in de schaduw zitten, proberen even verlossing te vinden in de slaap. De bayaye voelt zich altijd bedreigd, door een nieuwe dag, een hindernis die hij misschien niet zal halen, en door de anderen, die hem altijd als een ongewenste vreemdeling zullen blijven zien.
Idi Amin is zo’n typische bayaye. En hij hangt meestal rond bij de kazerne van de King’s African Rifles. Een Vreemdelingenlegioen naar Engels model. De Engelse generaal Lugard gaf de voorkeur aan soldaten uit vreemde stammen omdat die weinig scrupules zouden hebben bij het in toom houden van de lokale bevolking. Op een dag merkt een officier de jongeman op die rondhangt bij de kazernepoort en het uiterlijk van een bodybuilder heeft. Hij vraagt hem eens binnen te komen praten en noteert zijn naam: Idi Amin.
Idi Amin is letterlijk van de straat geplukt en ondanks zijn 4 jaar lagere school gerekruteerd in het Ugandese leger. Hij is een gehoorzaam soldaat die altijd probeert de bevelen van zijn meerderen voor te zijn en hij maakt snel promotie. Bovendien maakt hij naam als bokser, hij wordt kampioen zwaargewicht van Uganda. In campagnes tegen de Mau-Mau en het vrijheidslievende volk van de Karamodjong onderscheidt soldaat Amin zich: hij organiseert hinderlagen en kent geen genade voor de tegenstander.
Het zijn de late Jaren Vijftig…weldra zal er een nieuwe wind door Afrika waaien, maar voorlopig willen de Engelse commandanten hun eerloze aftocht nog even uitstellen. En dus, om hun eigen onmisbaarheid te benadrukken, bevorderen ze het liefst derderangs soldaten, die niet al te slim maar vooral erg gehoorzaam moeten zijn. Ze worden van de ene dag op de andere van korporaal tot kolonel, zoals Bokassa in Centraal-Afrika, of zelfs van sergeant tot generaal, zoals in Uganda Idi Amin.
In de nacht van 25 januari 1971 raast hij met vertrouwelingen de kazerne in hoofdstad Kampala binnen en laat op nauw omschreven doelen schieten: alle soldaten van de stammen Langi en Acholi. Niemand krijgt tijd om zich te verzetten, iedereen wordt afgeslacht. De volgende ochtend is de staatsgreep een feit: de nieuwe heerser heet Idi Amin.
De terreur in de jaren die volgen is weerzinwekkend. Amin laat iedereen die tegen hem is, tegen hem lijkt te zijn of ooit tegen hem zou kunnen zijn, oppakken en martelen tot de dood erop volgt. Het gebeurt allemaal in een provinciaal land, in een kleine stad. De folterkamers bevinden zich in gebouwen midden in het centrum. De ramen staan, zoals overal in de tropen, open, en voorbijgangers kunnen het gekerm en geschreeuw horen, het gejammer en de schoten. Uganda is veranderd in een tragisch theater met maar één acteur: Idi Amin. Een maand na de coup benoemt Amin zich tot president, tot maarschalk, tot veldmaarschalk en tenslotte tot president-voor-het-leven. Steeds weer speldt hij zichzelf nieuwe ordes en medailles op zijn borst. Afhankelijk van zijn kostuum gebruikt hij verschillende auto’s: de donkere Mercedes voor het stemmige kostuum, de rode Maserati als hij in trainingspak rondrijdt. Bang als hij is voor aanslagen heeft hij zijn auto’s altijd vol liggen met messen, pistolen, granaten. Ook kan het gebeuren dat ze hem ineens achter het stuur van een vrachtauto zien zitten – om eventuele belagers te misleiden.
De paranoia van de dictator neemt toe. Regelmatig nodigt hij een ondergeschikte uit op het paleis om een gesprekje met hem te voeren. De gast krijgt een glas coca cola aangeboden. Zijn laatste want na het hartelijk afscheid van de president staan de beulen al te wachten bij de uitgang.
De markt van Kampala is leeg. De kraampjes zijn verlaten, kapotgeslagen. Idi Amin heeft het land uitgekleed en geruïneerd. De winkels van de verdwenen Hindoes zijn dichtgetimmerd. Opeen komt over de straat die van het meer naar de markt leidt een groep kinderen aanrennen. “Samaki, samaki,” roepen ze. “Vis, vis!” Meteen duiken er overal mensen op, blij dat er te eten is. De vissers gooien hun buit op tafel en iedereen is sprakeloos, want zo’n enorme vette vis hebben ze nog nooit gezien. In het meer hebben nooit zulke vetgemeste vissen gezwommen. Op dat moment weet iedereen hoe het komt; de huurmoordenaars van Amin gooien al lange tijd lichamen van mensen in het meer. Krokodillen en vleesetende vissen voeden zich ermee.
Het is stil om de tafel, als er net een legerwagen langsrijdt. De soldaten zien het oploopje, en de vis op tafel. Ze stoppen, rijden achteruit naar de tafel toe en openen de klep van de laadbak. Even later hebben ze de vis in de laadbak gesleept en het lijk van een dode man ervoor in de plaats op tafel gegooid. Als ze wegrijden is alleen nog hun uitzinnige bulderende lach te horen.
“Het gaat goed met Afrika.”
Babashola lacht een rij witte tanden bloot. Ik moet terugdenken aan de vrouwen op de notenplantage bij het Senegalese Kaoulac, die als ze lachten een gebit lieten zien vol resten van pindakaas. En aan dat naamloze dorpje in die eindeloze vlakte, waar alleen de machtige Baobab-bomen heersen. Zodra het licht wordt komt iedereen zijn hut uit. De mannen spreidden hun kleedje op het zand uit en beginnen hun ochtendgebed. Alle anderen zijn al volop in beweging, rennende kinderen, rondscharrelende vrouwen. De zon vult de hele horizon al, komt het dorp binnen, je voelt meteen haar aanwezigheid in de hitte. Nu begint het ritueel van de ochtendbegroetingen. Iedereen bezoekt iedereen, buiten de hutten, niemand gaat ergens naar binnen. De reeks vragen is eindeloos, iedere dag weer. “Hoe heb je geslapen?” “Goed.” “En je vrouw?” “Goed.” “De kinderen ook goed geslapen?” “Ja hoor, prima.” “En je neven?” “Goed.” “Heb je gedroomd?” Zo kan dat eindeloos doorgaan, want hoe meer vragen, hoe groter het respect dat je de ander betoont.
Ik kijk om me heen en realiseer me ineens dat dit gewoon camping Las Palmas is, zij het zonder de palmen. Waar je ook bij je buurman gaat informeren hoe hij geslapen heeft. Alleen: wij mogen na die vakantie weer naar huis. En deze mensen hebben een verdomd slecht reisbureau getroffen. Geen zicht op zee, geen groen, geen bomen of struiken. De mens leeft hier gevangen tussen de hete zon en de naakte aarde, het rulle zand en het brokkelige leem. Hij is het enige levende wezen in deze geroosterde ruimte, en zal ook vandaag weer moeten zien te overleven. De mannen zullen kilometers moeten lopen tot ze een stukje vruchtbare grond vinden, de vrouwen zullen proberen ook vandaag weer een rantsoen rijst met scherpe brandende saus te maken. Daar begonnen ze ’s ochtends al mee, als ze op zoek gaan naar brandhout, spaanders, restjes, takjes. Daarna moeten ze vele kilometers ver, naar de markt in een naburig stadje om rijst te kopen en water te halen.
“Het gaat goed met Afrika,” zegt Babashola Chinsman. Hij is vice-directeur van het Development Agency bij de Verenigde Naties. Een van de gelukkige Afrikanen die zitting heeft in een internationale organisatie en daar niet veel meer doet dan papieren verschuiven. Het heeft hem wel een dienstwoning in Addis Abeba, een eigen villa in Freetown en een woning op Manhattan opgeleverd. Een limousine, chauffeur, personeel. Het gaat dus vooral goed met Babashola uit Sierra Leone. Met de arme stakkers die achterbleven zal het nooit meer goed komen. Babashola zal de tijd niet meer vinden om tussen twee dineetjes door zijn Afrika uit het moeras van de Middeleeuwen te trekken. De rest van de intellectuele bovenlaag is Afrika ook allang ontvlucht. Ze zouden even weggaan, naar de Sorbonne, Yale of Oxford, om daar te studeren, maar ze zijn nooit meer teruggekomen, en geef hen eens ongelijk. Wat moeten ze nog op het Verloren Continent, dat is overgeleverd aan witches en warlords? Somalië heeft 17 schrijvers; 15 ervan wonen in het buitenland. De enige boekhandel in Addis Abeba verkoopt alleen lege planken. De enige goede boekhandel die Kampala had, is verdwenen. Ethiopië is een land groter dan Frankrijk, Engeland en Duitsland bij elkaar. Er wonen 50 miljoen mensen; er is géén boekhandel!
Voor de stakker die achterblijft maakt het niet uit; hij kàn niet lezen, en leeft in een wereld die ophoudt achter de markt en de waterpomp. Om in opstand te komen, daar heeft hij de kracht niet voor, hij is al blij als hij de dag heeft overleefd. Staatsgrepen en andere terreur beschouwt hij als een soort natuurgeweld, waar niets tegen de doen valt. Hooguit kan hij, angstig en op het ergste voorbereid, wachten tot het over is gewaaid, en dan proberen de draad van zijn bestaan weer op te pakken.
Prince Johnson kan wel wat reclame gebruiken. Daarom heeft hij, toen hij een andere warlord, Samuel Doe, te pakken kreeg, een filmcamera laten meedraaien bij het martelen van zijn rivaal. Op het scherm zien we de bendeleider die bier zit te drinken. Op de grond, geknield, de geboeide Doe, druipend van het bloed. Om hem heen staan de beulen, die gefascineerd kijken naar het aangeschoten wild aan hun voeten. Al een half jaar trekken ze plunderend en moordend door Liberia, maar steeds opnieuw brengt de aanblik van bloed hen in vervoering. Doe zit in een plas bloed, naakt, nat van bloed en zweet en van het water dat ze over zijn gezwollen hoofd gieten om hem bij bewustzijn te houden. “Prince,” brabbelt Doe tegen Johnson. Ze spreken elkaar aan met de voornaam, want het blijven bloedbroeders in de misdaad. “Mogen de knopen om mijn polsen los?”
Johnson, vastberaden er een spektakel van te maken, want de camera’s draaien en dit is zíjn show, schreeuwt als een hysterische rapper in het bebloede gezicht dat Doe zijn bankrekeningnummer moet zeggen. Want daar gaat het steeds om in Afrika, als er een dictator valt. Niet om ideologieën maar simpelweg om de combinatie van de kluis; heeft niet elke dictator de afgelopen 30 jaar maar één ding gedaan: het land plunderen en de miljoenen naar Zwitserland sturen?
“Snij zijn oren af,” roept Johnson, boos omdat Doe het nummer niet meteen roept. De soldaten gooien de man die gisteren nog machthebber was op de grond en snijden hem z’n oren af, onder een onmenselijk gebrul van pijn. Aan zijn haren wordt hij overeind getrokken, een president zonder oren. Wat moet Johnson nu doen? Zijn neus laten afsnijden? Een hand of voet? Het hoeft niet meer. Doe zal even later sterven tengevolge van bloedverlies. De videocassette zal in Monrovia een grote hit worden, die je, als je het vriendelijk vraagt, mag bekijken bij je welgestelde buren of in een van de cafés waar hij zonder onderbreking wordt afgespeeld.
Afrika is uitgeput.
Eerst is het leeggeroofd door de Europese kolonialisten, daarna door dictators uit eigen gelederen en tenslotte is het in handen gevallen van de warlords. Het heeft sinds de onafhankelijkheid zijn weerzinwekkende decennia beleefd onder totalitaire gekken als…
Idi Amin in Uganda, die zichzelf elke dag nieuwe medailles op de borst speldde, en zijn toespraken verluchtigde door op het podium altijd wel een vermeende tegenstander te executeren …
Jean-Bedel Bokassa in de Centraal-Afrikaanse Republiek, die zich tot keizer liet kronen in een potsierlijke ceremonie van 24 miljoen dollar, gefinancierd door Frankrijk, Israël en Zuid-Afrika
De Marxist Mengistu in Ethiopië, die in 17 jaar het grootste leger van Afrika had opgebouwd, een leger dat in enkele uren uiteen viel tot een makke kudde bedelaars met kalasjnikov’s in de straten van Addus Abeba toen het hoorde dat de grote leider naar Zimbabwe was gevlucht…
Habyarimana in Rwanda, die heel het land net zo lang nationaliseerde tot het geheel het eigendom was geworden van zijn vrouw Agathe
Desiré Mobutu in Zaïre, die zich, gedragen door een oeverloze trots, ‘Verlichte Gids’ en ‘Vader van de Natie’ liet noemen, zich tot koning liet kronen en na een kwart eeuw graaien in de staatskas de rijkste man van Afrika was geworden, die in Geneve zijn vaste tafel had in het duurste restaurant, waar hij Chateau Petrus dronk met zijn gasten…
Arap Moi in Kenia, Moussa Traoré in Mali, Babangida in Nigeria, , Bahr-al-Ghazal in Sudan, Desiré Mobutu in Zaire… meer nog dan namen in geschiedenisboekjes zijn het namen op de kluizen van Zwitserse banken.
Daarna verschijnen, eerst in Liberia, daarna in heel Afrika, de warlords, de wapenhandelaars en drugsdealers die niet eens meer de moeite doen om zich via een staatsgreep het alibi van gelegitimeerde macht te verschaffen. Zij plunderen het land simpelweg tot het leeg is. Door jonge jongens werden ze vereerd als popsterren, de Charles Taylors, Prince Johnsons, de Savimbi’s en Samuel Doe’s. De leider geeft hun wapens en het gevoel ergens bij te horen. Dan krijgen ze cola met prik en heel veel drugs erin, tot ze bereid zijn met de waanzin in hun ogen op alles en iedereen hun geweren leeg te schieten. Warlords willen snel geld maken, ook als ze daarvoor stammen- en rassenhaat moeten zaaien. Zelf zullen ze altijd verdedigen een Beweging aan te voeren, een Beweging tot Verdediging van de Democratie of Onafhankelijkheid. Het is maar net welke leuzen in de aanbieding zijn. Daarna zullen ze met hun kinderen stukken land bezetten waar geld te halen valt, waar fabrieken zijn of bossen die gekapt kunnen worden. Of, als een land is leeggeplunderd, waar diamanten te halen zijn, zoals in het naburige Sierra Leone. Als er niets meer te halen valt kunnen ze tenslotte nog een centje bijverdienen door een vredesconferentie te organiseren en in ruil daarvoor vele miljoenen te vragen van de Wereldbank.
Het aantal warlords groeit in uitgeput Afrika. Zij zijn de nieuwe heersers, die stammen tegen elkaar ophitsen en burgeroorlogen veroorzaken om er zelf beter van te worden.
Maar is er iemand die het nog wat kan schelen? Wat valt er nog te halen in een leeggeplunderd werelddeel? We zijn gewend geraakt aan zwarte kindertjes met gironummers over de stakerige beentjes. We vinden het terecht dat in tijden dat wij welvarender zijn dan ooit, de kraan van de ontwikkelingshulp wordt dichtgedraaid. We sluiten de deur naar het Verloren Continent en gooien de sleutel in zee.
Ik sta aan de kade van Dakar, waar morgen het schip komt dat me naar huis zal brengen. Vanavond heb ik honderden Senegalezen over het strand zien joggen, met trainingspakken van Nike en Adidas. En nu is het nacht in Afrika. Niet hier, waar water is en brood, maar achter me, in dat ondoordringbare donkere Afrika. Waar ze in dat dorpje vanavond geen kampvuur hebben gemaakt, omdat ze de stukjes hout morgen nodig hebben om rijst te koken. Op het dakterras van Hotel l’Independence drink ik mijn laatste drankje en wacht dan geduldig, want het schitterendste ogenblik van Afrika nadert al. Nog één keer zal ik genieten van de dageraad…
Diep onder de indruk van jouw analyse over Zwart-Afrika.
Zal daar niet snel veranderen, corruptie voert de boventoon.
Als ooit, dan moet er vanuit een stabiele situatie, langzaam een ideologie ontstaan die verbeteringen door kan voeren.
In Zuid-Afrika is het te snel gegaan, foute incapabele leiders halen nu de economie naar beneden omdat men ineens een oude idealist als zetbaas installeerden vanuit een door en door corrupte partij, wat hem nooit verteld werd.
Ze hebben gewacht tot Mandela stierf van ouderdom en desillusie en het roven begon.
Zimbabwe, precies zo. Onder de blanke regie was het niet ideaal, maar stabiel en vanuit die situatie zou er langzame verbeteringen komen, ik geloofde daarin. Nu zit daar een dwaas die moedwillig allereerst de blanke structuur sloopte en nu er chaos is het land leegrooft.
Alles onder de Sahara zal nog eeuwen zo doorploeteren met zichzelf verrijkende zwarte leiders, totdat er een Afrkaanse Lente ontstaat. En dan gaat het toch weer te snel, en herhaalt alles zich weer, vrees ik.
Perpetuum Mobile Africa
Bedankt Peter. Soms is het goed om verschrikkingen onder ogen te zien al maakt het me wel verdrietig, boos en moedeloos.