Route 5 – Djenghis Khan

Djenghis Khan

In het voorjaar van 1241 raakt Europa in de ban van een nachtmerrie, die niet meer zo hevig heeft gewoed sinds de Millenniumwisseling. De Middeleeuwse Europeaan lééft met angst: angst voor goden en demonen, angst voor de pest-epidemie, angst voor rovers achter elke struik.

Maar het verhaal dat nu op de markt wordt verteld is weergaloos rampzalig: het komt vanuit Krakau in Polen en gaat als een lopend vuurtje door de Europese landen – vlak voor Palmzondag is er vanaf de toren van de Sint Mariakerk alarm geslagen omdat onbekende vijandelijke troepen de stad naderen. Midden in zijn spookachtige melodie stopt de trompetblazer abrupt en valt van de toren met een Mongoolse pijl in zijn borst. Hertog Boleslav stuurt zijn leger op de indringers af. Ze worden in een hinderlaag gelokt en door een regen van pijlen afgeslacht.

Wat daarop volgt is een afgrijselijk barbaarse routine. De bevolking van Krakau wordt samengedreven buiten de muren van de stad en massaal onthoofd. De hoofden van mannen, vrouwen en kinderen worden in piramidevorm opgestapeld en het leger van hondenkoppen plundert Krakau om de stad daarna in brand te steken. Welkom bij Route 5.

Hoewel veel geruchten die in de Middeleeuwse steden van Europa al eeuwen de ronde doen zijn gebaseerd op angst en bijgeloof, is het verhaal van de Tataren die gehakt maken van hun slachtoffers maar al te waar. De legers van de grote veldheer Djenghis Khan hebben in 30 jaar tijd heel Azië onder de voet gelopen, van het machtige China tot aan de Kaspische Zee. Bij elke stad waar de punthelmen met de afschrikwekkende banieren met de drietand en de negen banden van yakhaar waren verschenen had enkele dagen later de stilte van het kerkhof geheerst.

Vreemd genoeg winnen de Mongolen elke veldslag, hoewel ze meestal in de minderheid zijn. Omdat hun generaals steeds weer handiger manoeuvreren, beter nadenken en beter vechten. De indringers uit Azië mogen er dan uit zien als wilden – hun legers functioneren als gedisciplineerde machines, die met buitengewone precisie samenwerken in ingewikkelde reeksen van tactische manoeuvres.

Na de overwinning volgt altijd dezelfde macabere routine: de bevolking wordt buiten de muren samengedreven, en iedere Mongoolse soldaat krijgt 500 burgers toegewezen om te onthoofden. Een deel van de mannen wordt in leven gelaten – bij de belegering van de volgende stad mogen zij vooraan vechten tegen hun eigen landgenoten. Zij hebben geen keuze: als ze zich niet laten gebruiken als kanonnenvlees worden ze alsnog gedood door de Mongoolse soldaten die hen op de hielen zitten.

Wat drijft de Djenghis Khan ertoe om vanuit het nomadengebied Mongolië de wereld te willen veroveren? Is het een machtswellusteling zoals Alexander de Grote of Napoleon Bonaparte? Wil hij abjecte idealen verwezenlijken zoals Josef Stalin of Adolf Hitler?

Het antwoord is even simpel als verbijsterend: Djenghis Khan komt voort uit een volk van rondtrekkende jagers. Een jachtpartij organiseer je om aan eten te komen. En Djenghis Khan is bezig van de hele wereld zijn jachtterrein te maken. Zijn enige reden om nieuwe gebieden te veroveren is om ze daarna te kunnen plunderen. Niet als keizer van een land, maar als hoofdman van een mafia-achtige familie, die louter gedreven wordt door hebzucht.

Om het verhaal van Djenghis Khan te kunnen begrijpen zou je eigenlijk eerst alles wat je in onze beschaafde wereld hebt leren kennen, moeten vergeten. Je zou jezelf in gedachten moeten verbannen naar Siberië. In het Westen twee geweldige bergmassieven…in het Zuiden de hete en droge Gobi-woestijn…in het Noorden de onmetelijke Siberische wouden. Op de hoogvlakte er tussenin heerst de terreur van de seizoenen. In het voorjaar zijn de steppen bedekt met een onafzienbaar groen tapijt, dat in de vroege zomer overgaat in een prachtig bloemenveld. In de maanden juli en augustus verschroeien die velden in dorre steppenvlakten. Maar na de zomer veranderen de stormen die gloeiend zand vanuit de Gobi-woestijn meevoeren en de temperaturen opjagen tot 45 graden in sneeuwstormen die het landschap verandert in een poolvlakte waar het gemakkelijk 45 graden kan vriezen. Wie in deze streken kan overleven moet hard als staal zijn, en niet beter weten dan dat het leven meedogenloos is. Welkom in Mongolië. Hoewel er bij de grens niet echt een bord staat waarop dat geschreven is!

De Mongolen zijn van nature herders en bosjagers, die in ronde vilten tenten wonen en clans vormen. Omdat leden van clans niet met elkaar mogen trouwen is het gebruikelijk dat de vrouwen worden weggeroofd uit andere clans. En ook voor andere zaken maken de clans er een gewoonte van om boodschappen te doen bij de buren. Over en weer worden er vleesvoorraden gestolen, en men deinst er zelfs niet voor terug leden van vijandige clans gevangen te nemen, dood te koken en op te eten. Inderdaad: een nogal primitief volk dat is opgegroeid in het besef dat het leven meedogenloos is. Een God hebben ze wel, de natuurgod Tengri, die aanwezig is in de majestueuze bergtoppen en in het heldere water van bronnen en rivieren. Het is Mongolen om die reden ten strengste verboden het lichaam, kleren of kook- en eetgerei te wassen. En later zullen de schaarse slachtoffers die een Mongoolse aanval hebben overleefd, zich ook met afgrijzen de stinkende monsters herinneren waardoor ze werden belaagd. Stinkend door elk gebrek aan hygiëne, maar ook stinkend naar drank. Want bij de Mongolen hebben hun eigen alcoholische melkdrank, en dronkenschap geldt er als een mannelijke deugd.

Er is eigenlijk maar één gebied waarop de Mongolen zich hebben ontwikkeld, meer dan welk volk ter wereld ook. De jacht. Een dagelijkse bezigheid die in de loop der eeuwen is ontwikkeld tot een ware kunst. De drijfjachten worden uitgevoerd volgens een van tevoren beraamd krijgsplan. De Mongoolse jagers rijden op kleine paarden, en hebben bij de maandenlange jachtpartijen een rantsoen bij zich van gestremde melk. In geval van nood snijden ze de halsslagader van hun paard open, drinken het bloed, en maken daarna de wond weer dicht. Langzamerhand gaan de drijfjachten de vorm aannemen van complete militaire oefeningen, waarbij het niet uitmaakt of er op wild of op mensen wordt gejaagd. De Mongolen zijn even meedogenloos als de natuur die hen omringt. Daarover zullen in de 13e eeuw heel Azië en Europa kunnen meepraten…

Elke generatie brengt zijn genieën voort: de ene keer heten ze Albert Einstein en ontwikkelen ze de relativiteitstheorie, dan weer heten ze Kasparov en worden ze grootmeester in het schaken, een andere keer heten ze Bill Gates en veroveren ze de wereld met een computersysteem. In de 12e eeuw heeft de wereld de domme pech dat het genie Temoedjin heet en geboren wordt in het primitieve Mongolië. Na de dood van zijn vader groeit Temoedjin op in het woud, levend van wilde bessen, voortdurend beducht op gevaar. Nadat hij zijn halfbroer, afkomstig uit de Taidjoet-clan, na een ruzie om een paar doodgeschoten vogels heeft vermoord wordt hij door Taidjoets gevangen genomen. Hij weet echter te ontsnappen tijdens een plaatselijk feest, enkele dagen voordat hij geëxecuteerd zal worden. In de loop van de jaren zal Temoedjin zich ontwikkelen tot een man die een uitmuntende mensenkennis paart aan loyale vriendschappen en een zekere sluwheid aan enorm strategisch inzicht. Het duurt dan ook niet lang voor de belangrijkste Mongoolse stammen hem als hun hoofdman kiezen, hun Khan. Omdat het volgens Mongoolse priesters de God Tengri-zelf zou zijn geweest die deze Khan heeft uitgekozen wordt het Tengri-Khan oftewel Djenghis-Khan, een goddelijke titel waar Temoedjin niets op tegen heeft, al is het maar omdat het iedere twijfel over zijn heerschappij weg neemt. 

Djenghis Khan, de heerser van alle volken die in vilten tenten leven, weet binnen korte tijd de Mongoolse clans en stammen die elkaar ooit lukraak bevochten op leven en dood, in het keurslijf te dwingen van een militaire organisatie met ijzeren discipline. Met zijn geniale organisatievermogen bedenkt hij een systeem van militaire eenheden, dat in strakke slagorde ten strijde trekt. Wie tijdens een veldslag van eenheid wisselt wacht onherroepelijk de doodstraf. Op die manier krijgt Djenghis Khan zijn gesloten eenheden, waarmee hij zijn strategische plannen kan uitvoeren. Aan het hoofd van elke eenheid plaatst de Khan mannen die hij persoonlijke kent en vertrouwt.

Volgens een eeuwenoude gewoonte van de steppenvolken is het leger in drie hoofdgroepen verdeeld, ieder met een eigen commandant die de bevelen van Djenghis Khan blindelings opvolgt. De taktiek werkt elke keer weer: de centrale eenheid benadert de vijand, buiten gezichtsafstand geflankeerd door de linker- en de rechter eenheid. Wanneer de vijand de centrale eenheid in zicht heeft begint deze zich onverwachts terug te trekken, tergend langzaam. De vijandelijke troepen, die maar éénderde van het Mongoolse leger voor zich zien, worden overmoedig en beginnen de achtervolging in te zetten. Een achtervolging met altijd fatale gevolgen. Want op dat moment worden ze in beide flanken aangevallen door de linker- en rechter eenheid van Djenghis Khan. Ook wat daarop volgt gebeurt in een macaber stramien. Van het verslagen leger wordt niemand gespaard. Vrouwen en kinderen uit belegerde steden worden onthoofd, en na een teken van de generaals doen de Mongolen datgene waar het ze allemaal om was begonnen: het leegplunderen van de huizen. Ook hebben de Mongoolse legers de gewoonte om enkele uren na hun vertrek één detachement terug te sturen om de stedelingen die zich hadden verscholen alsnog te doden.

Het is Djenghis Khan nooit te doen geweest om gebiedsuitbreiding. Hij voert zijn oorlogen uitsluitend om buit, in een tomeloze hebzucht. Ook de mooiste vrouwen van een overwonnen volk worden naar de Grote Khan gestuurd, om deel uit te maken van zijn harem. Aan vijandelijke soldaten die naar hem overliepen heeft Djenghis een uitgesproken hekel: hen wacht in alle gevallen een verschrikkelijke dood. Daarentegen kan hij veel waardering opbrengen voor krijgsgevangenen die trouw blijven zweren aan hun overwonnen vorst: vaak biedt hij hen hoge plaatsen in zijn eigen leger aan, omdat hij, met zijn mensenkennis, trouw op waarde weet te schatten.

Eenzelfde mensenkennis legt Djenghis Khan aan de dag voor hij ten strijde trekt. Via spionnen krijgt hij altijd zoveel informatie over zijn volgende slachtoffer dat hij die altijd weet te treffen op zijn zwakste plek. Zijn z’n vijanden onderling verdeeld, dan laat hij bijvoorbeeld bij elk van hen brieven uitlekken die ze aan hem zouden hebben verstuurd om de ander te verraden. Vaak vliegen zijn vijanden elkaar al in de haren voor de Mongoolse legers in aktie zijn gekomen; zij hoeven daarna het werk alleen nog maar af te maken.

Het is op zijn zachtst opmerkelijk te noemen dat één familie in staat is geweest gedurende 30 jaar heel Azië en een deel van Europa te terroriseren. Een uit de hand gelopen jachtpartij, waarbij het machtige China onder de voet wordt gelopen en legendarische heersers als de Shaj van Chwarezm en de Kalief van Baghdad als bange hazen op de vlucht slaan. Djenghis Khan stuurt zijn twee beste generaals met hun legers achter hen aan, en de dolle tocht van Djebe en Soebodoi eindigt bij een eiland in de Kaspische Zee, waar de Sjah aan zijn vlucht van honderden kilometers blijkt te zijn overleden. Als twee hongerige kinderen vragen de generaals de Khan toestemming om ook Rusland te mogen veroveren. En vervolgens raast er een storm van terreur over de Russische staten waar de enkeling die weet te vluchten alleen smeulende rookpluimen ziet aan de horizon en zich verbijsterd afvraagt met welke stinkende duivels hij oog in oog heeft gestaan. Waar kwamen ze vandaan, welke taal spraken ze, welk geloof hadden ze? Waren het wel mensen? Bij Kiev hebben de Mongoolse generaals toegestemd in een overgave van de stad, op voorwaarde dat men vrije aftocht krijgt. Ook die truc hebben de Mongolen al tientallen malen uitgehaald, om de overgave te bespoedigen. En ze trappen er steeds weer in. Want de doodsbange burgers die de stadspoorten uitrennen krijgen hun vrije aftocht…naar de eeuwige jachtvelden…

Waren dat wel mensen, vraagt de Russische boer op zijn platgebrande akker zich af? Hij is het woud ingevlucht en de jagers hebben hem niet gevonden. Zij zijn alweer onderweg naar Mongolië, beladen met rijke buit.

In elk onderworpen gebied laten de Mongolen een gouverneur achter, die elke verzetshaard onmiddellijk rapporteert aan de Grote Khan. Ook is hij degene die de belastingen int. En aan de Europese hoven heeft men inmiddels begrepen dat er een wereldrijk van wilden is ontstaan, dat steeds dichterbij komt. De Mongolen hebben Polen platgebrand, Hongarije onder de voet gelopen, ze staan al voor de Duitse grens! In stampvolle kerken door heel Europa worden diensten gehouden voor een doodsbange bevolking. Men heft gebeden aan, waarin gesmeekt wordt: “Bevrijd ons Heer, van de woede der Tartaren…” Zo weinig weet men van de aanstormende horden, dat men het over Tartaren heeft, terwijl die stam al jaren daarvoor door de Mongolen is uitgeroeid!

In Europa is alleen het Franse leger groot genoeg om de Mongolen te kunnen weerstaan. Maar in de geruchtenstroom is de grootte van het Mongoolse leger inmiddels gemythologiseerd. Daar hebben de sluwe generaals uit het Oosten zelf aan meegewerkt: overdag maken ze gebruik van poppen die op paarden zijn gebonden, om hun leger van veraf tweemaal zo groot te laten lijken…en ’s nachts brandt iedere soldaat niet één maar meerdere vuren…

Maar ook zonder deze illusionistische trucs boezemden de prestaties van de Mongoolse legers angst en ontzag in. Want na de dood van Djenghis Khan gaat de expansie onverminderd door. En het is niet niks: van Korea tot aan de Donau…éénderde van het gehele aardoppervlak staat onder bevel van één enkele familie geniale hooligans.  

Er is een groot verschil tussen de Europese ridder en de nomadenstrijder uit Mongolië. De Europese ridder is een logge ingeblikte zwaardvechter, die 45 kilo aan metaal met zich meetorst….de nomadenstrijders zijn snel als kwikzilver. Ook heeft Europa eeuwenlang in gezegende onwetendheid geleefd over wat zich achter de Oeral  allemaal afspeelt. Daar hield de wereld immers op? Men had iets vaags in gedachten, een soort 1001 Nacht met pygmeëen en satyrs, amazones en brahmanen, betoverde bergen, geurende houtsoorten, specerijen… En vervolgens wordt de Europese ridder, die zojuist nog een hoofs gedicht voorlas aan een dame, geconfronteerd met hordes stinkende wilden…het is een traumatische ervaring waarvan Europa volledig in de war raakt.

Een nerveuze paus Innocentius roept in 1241 op tot een kruistocht tegen de Mongolen. De Duitse keizer Frederik II toont zich ongebruikelijk solidair. Hij zal de kruistocht leiden, en schrijft de hoven van Frankrijk, Engeland, Ierland, Spanje en Noorwegen aan om hem bij te staan. Maar Europa is dan al even besluiteloos als tegenwoordig, en er gebeurt niets, ook al is men ervan overtuigd dat geen Europees land een volgende Mongolen-aanval zal kunnen weerstaan.  In de winter van 1241 op 42 vliegen boodschappers van het ene hof naar het andere, met bittere verwijten en voorspellingen van de naderende ondergang. Zelfs machtige monarchen als Lodewijk de IX van Frankrijk hebben zich al neergelegd bij de gedachte een marteldood te zullen sterven. “Wij hebben één troost,” zegt hij tegen zijn moeder, “Als de Tataren komen zullen wij hen terugsturen naar de hel, waar ze vandaan komen, òf zij zullen ons naar de hemel sturen, waar wij horen…”

Terwijl in Europa kerken vol mensen wachten op het laatste klaroengeschal, genieten de Mongoolse van de rust van het Hongaarse en Poolse natuurschoon. Even pauzeren…de paarden kunnen op krachten komen en zich volgrazen; nieuwe troepen worden aangevoerd en getraind. En daarna is het een kwestie van: Europa in een kerkhof veranderen. Hoewel: de Mongoolse prinsen maken onderling steeds vaker ruzie over wie Europa straks mag hèbben. Hun Grote Khan zal het niet lang meer maken. Ögodei is een dronkaard geworden die zich nauwelijks meer bewust is van een buitenwereld. Wie wordt zijn opvolger?

En dan, op een ochtend in 1242, breken de Mongolen in alle stilte hun kamp op, en gaan naar huis. De plannen voor Europa zijn opgegeven. De reden: de Grote Khan heeft zichzelf doodgedronken! Er is een grote vergadering uitgeschreven waarbij iedereen aanwezig diende te zijn. Europa kan weer even ademhalen. De tijdbom heeft getikt en is vlak voor het uur U blijven stilstaan. Maar ze zullen zeker terugkomen, de Mongolen.
 

In 1243 besluit Paus Innocentius de Vierde een aantal missionarissen naar het Mongoolse hof te sturen met bijbels. Als de woestelingen dit boek hebben gelezen zullen ze zeker tot inkeer komen.

Aan het Mongoolse Hof is men niet zozeer bezig met het lezen van goede boeken. De aanstaande nieuwe Khan, Güyüs, drinkt liever een glaasje, net als zijn voorganger. Maar de Roomse missie wordt inderdaad met alle egards ontvangen. Na eerst enkele maanden in de wachtkamer te hebben gezeten. De missie is namelijk vergeten geschenken mee te nemen voor de Khan, een verschrikkelijke inbreuk op de etiquette die onder de hebzuchtige Mongolen geldt. Maar uiteindelijk zitten ze oog in oog met de verschrikkelijke hoofdmongool. En hardop lezen ze de brief voor van de Paus die aan de Khan schrijft dat dat dus echt niet kan, al die prachtige steden die hij heeft platgebrand. Of hij dat misschien in de toekomst niet meer wil doen, omdat het tegen Gods wil is.

De kersverse Khan Küyük antwoordt: “Ik begrijp niet wat u wilt zeggen. De enige God, Tengri, heeft deze mensen gestraft omdat zij zich niet aan hem wilden onderwerpen.” Het is een politiek antwoord waar de Roomse missie niet van terug heeft. Natuurlijk: zij kunnen wel met de Khan over de Bijbel willen praten, maar de enige God waarover die wil praten is de God van de overwinnaars! Die heeft hem tenslotte het Heilige Mandaat geschonken, en iedereen die zich verzet is een afvallige. De Paus incluis! Het wordt een beetje een spraakverwarring, daar aan het Mongoolse Hof. Op de vraag of de Khan zich misschien zou willen laten dopen antwoordt die dat de Grote Paus hem maar persoonlijk moet komen dienen. “Indien die Gods bevel niet op zal volgen en mijn goddelijk gezag niet erkent, dan zal ik hem beschouwen als mijn vijand.”

Als de missionarissen terugkeren bij de Paus weten ze niet precies hoe ze het nieuws moeten brengen. Ze gingen op pad om de Grote Khan te vragen zich te bekeren tot het Christendom, en ze keren terug met de vraag of de Paus zich zou willen bekeren tot de Mongoolse godsdienst. Ze zeggen dus maar dat de Khan er nog even over na moet denken. Maar de Khan heeft wel andere dingen aan zijn hoofd. De volledige verovering van China bijvoorbeeld. En de verovering van Perzië. Europa wordt op de eerstvolgende vergadering van de Mongolen van de agenda gevoerd. Het is iets te ver weg. Het heeft niet langer de prioriteit. Uiteindelijk zal de Mongoolse heerschappij uiteenspatten. Interne spanningen, pietluttige jaloezieën en culturele verschillen maken dat de Mongolen elkaar beginnen te bestrijden. De macht verschuift naar China, waar de verchineeste Mongool Kubla Khan de machtigste man wordt. Een wijs man, die de verovering van de wereld niet tot zijn ambities rekent, en China begint te moderniseren. Hij voert een regering met een grondwet in, geeft de boeren hun land terug, en bevordert de economische situatie door Westerse handelsdelegaties te ontvangen zoals die van Marco Polo. Het wereldrijk van Djenghis Khan is ineengestort…maar uiteindelijk is het een Mongoolse heerser die van China een land maakt waar politieke, culturele en godsdienstige vrijheid heerst.

Europa kan opgelucht ademhalen. De Mongolen komen uiteindelijk toch niet. Het einde van de wereld is nog even uitgesteld!

Share This

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *