Je kunt het je nauwelijks voorstellen…dat een mens zou kunnen leven zonder kolen, zonder olie, papier, buskruit, een kompas, aardappelen, koffie, tomaten, tabak… Van een Verenigd Europa was nog geen sprake..integendeel…in de 13e Eeuw bestond Europa nog uit kleine stadstaatjes die elkaar naar het leven stonden. Zoals de machtigste handelsstad Venetië, en de concurrenten Pisa en Genua.
We schrijven 1271. De donkere Middeleeuwen. Als je de mensen in de ogen kijkt dan zie je dat ze gevangen zitten in hun eigen tijd. Uitsluitend in dit tranendal leven om hierna gelukkig te kunnen worden. De wereld is niets meer dan een voorportaal tot de Hemel of de Hel.
Het is een zekere Thomas van Acquino die voor het eerst durft zeggen: God is meer dan een straffende God, die achter het portaal van de Dood op je wacht. God is ook een troostende God, die van wie je ook tijdens je Leven gelukkig mag proberen te zijn. Kijk eens om je heen. Durf de wereld eens als Middelpunt te zien! Kijk eens naar de natuur, kijk eens naar de Mens als Wonder van de Schepping. Durf daar gewoon de schoonheid eens van te zien. Durf een Individu te zijn. En dan, als bij een wonder, komen de mensen overeind uit hun nederige, gehurkte houding…de mens gaat rechtop staan, kijkt om zich heen en wordt opnieuw geboren. De mensen gooien het juk van de Middeleeuwen van zich af en in het Nieuwe Licht van de Renaissance zullen ze koortsachtig schilderijen gaan maken, en beelden, en gebouwen waar het leven vanaf spat. De Primavera van Botticelli, de David van Michelangelo, de Duomo met het Baptisterium…en daarin de Paradijspoort van Ghiberti, de kunstenaar die voor het eerst perspectief aanbrengt…kathedralen in Reims, Salisbury, Chartres…
Kijk eens om je heen…ontdek de wereld waarin je leeft. Dat werd het credo van de Renaissance. Veel ridders waren hun grenzen al overgetrokken om in Jeruzalem hun heilige oorlog te vechten tegen de oprukkende Moren. Ze waren teruggekomen met fantastische verhalen: er was meer te halen in de wereld dan alleen de eer van een Kruistocht. Er waren groenten, vreemde kruiden en gewassen waarvan men nog nooit gehoord had. Twee eeuwen voor de Genuaan Columbus zich in Portugal zal inschepen maakt in Venetië de handelsreiziger Marco Polo zich op voor een bizarre reis die 25 jaren zal duren…
Als de 17-jarige Marco Polo zich in 1271 inscheept om een lange wereldreis te maken die hem tot in China zal brengen doet hij dat weliswaar in Venetië, maar eigenlijk komt de Kroatische familie Polo (oorspronkelijk: Pavlovic) van het eiland Korcula, vlak voor de Dalmatische Kust. De macht van de staat Venetië reikt in die dagen tot voorbij Constantinopel. En het eiland Korcula is voor het machtige Venetië van extra groot belang omdat het een strategische handelshaven is op de route naar het Oosten. Na de dood van Marco’s moeder is hij met zijn vader verhuist naar Venetië, in die dagen het handelscentrum van de wereld.
De jonge Marco Polo gaat met zijn vader en oom mee op de reis die een kwart eeuw zal duren. Vader Niccolo is net als zijn broer een succesvol koopman, die al eerder in Azië is geweest. De familie Polo heeft een handelspost op de Krim, een grote firma in Constantinopel…ze drijven handel met de Perzen, kennen de geheime routes door Syrië en Irak, weten waar het mooiste bont te koop is in Zuid-Siberië en mogen zelfs de keizer van China tutoyeren.
Marco Polo mag dan jong zijn als hij aan zijn wereldreis begint, hij is bepaald geen wilde avonturier die niet weet wat er schuilgaat achter de horizon. Marco heeft de verhalen gehoord van zijn vader en zijn oom; en hij heeft een rijke culturele opvoeding gehad, de Bijbel gelezen, en naast zijn moedertaal Kroatisch ook Italiaans en Frans geleerd. Marco Polo heeft geleerd over de horizon heen te kijken. En waar hij ook is – altijd zal hij de vreemde culturen waar hij in verzeild raakt, met respect en ontembare nieuwsgierigheid tegemoet treden. En er aan het einde van de dag vol bewondering aantekeningen van maken – 25 jaar lang.
Het is met weemoed dat Marco Polo het machtige Venetië achter de galei zich verschrompelen tot een stipje. Maar als hij naar de voorsteven van het schip kijkt dan kan hij zijn geluk niet op. Want hij gaat de verre landen zien waarover zijn vader en zijn oom hem zo enthousiast verteld hebben.
Ze volgende de route langs de Adriatische Kust, langs het eiland Korcula waar hij opgegroeid is, door de Middellandse Zee, waar het volgens de Middeleeuwse verhalen krioelt van de zeemonsters. Maar die blijven hen bespaard, net als de piraten, die overal op de loer liggen op Venetiaanse handelsschepen te belagen.
Na enkele dagen ziet Marco Polo de haven van Acra, aan de Palestijnse Kust. Door Kruisvaarders is hier een fort gebouwd, waar pelgrims op weg naar het Heilige Graf in Jeruzalem, veilig kunnen overnachten.
Marco Polo kijkt zijn ogen uit, als hij binnen de muren van Acra de paleizen ziet, en de rijk uitgedoste ridders, die hij eerder alleen kende uit de boeken die hij in Venetië las. Ze moeten naar Jeruzalem, want vader Niccolo heeft de Kublai Khan, de keizer van China beloofd heilige olie voor hem mee te nemen.
Het schip is volgeladen met kwartsgesteente en de Polo’s zullen te land verder reizen via Irak, als hen ter ore komt dat daar hevige oorlogen woeden. Daarom wordt Noordelijker gereisd, via Turkije waar de prachtig gekleurde tapijten gemaakt worden, waaraan ook in de verhalen van die tijd al magische krachten werden toegeschreven. Marco Polo is hoogst verbaasd als hij merkt hoe tolerant de Turken zijn. Iedere godsdienst is toegestaan in het land van de Grote Khan. Het is een prettige cultuurschok voor iemand die, waar hij vandaan komt, alleen maar vervolgingen heeft meegemaakt, en executies van mensen die zich niet aan de strikte leer van de Katholieke Moederkerk houden.
Verder gaat de reis van de handelskaravaan, naar Armenië, waar Marco in zijn aantekeningen schrijft: “We slapen vanavond aan de voet van de berg Ararat, waar volgens het Bijbelverhaal ooit de Ark van Noah een rustplaats heeft gehad.”
Via Turkije en Armenië komt de handelsmissie van de familie Polo in Zorzania terecht, het huidige Georgië. Daar ziet Marco Polo voor het eerst iets wat hij een geiser noemt. Wat hij in feite ziet is een oliebron. Maar wat een Europeaan van zijn leeftijd blijkbaar nog niet weet is dat de Georgiërs, net als de Egyptenaren en Perzen, al eeuwenlang naar olie boren, om het voor de verlichting en verwarming van hun huizen te gebruiken.
De Polo’s leggen per dag ongeveer 25 kilometer af. De jonge Marco Polo maakt in deze jaren meer mee dan leeftijdsgenoten in ’n heel leven. Hij ziet vuuraanbidders in de Perzische stad Saba, strompelt over ijzig koude bergpassen en zoekt verkoeling in tropisch-hete dalen. Ternauwernood weten de Polo’s te ontsnappen aan de aanval van een wilde stam Karauns, die stofwolken opwekken met hun duivelse zang om daarmee hun slachtoffers te verblinden. Na vele maanden komen ze heelhuids aan in het Perzische Kerman, de stad waar exotische vrouwen hun prachtige zijden doeken weven. Hier begint de Zijderoute naar China. Maar eerst schrijft Marco in zijn aantekenboekje nog het bizarre verhaal van de Sekte van de Moordenaars.
Ze zaaien dood en verderf over Azië, de sekte van de Assassins. De oude man van de berg is hun hoofdman. Hij heeft zijn fort gebouwd in de bergen van Millice, in Perzië, ten Zuiden van de Kaspische Zee. De oude man had daar tuinen met een ongeëvenaard-weelderige begroeiing, fruitbomen, geurende kruidenstruiken en kabbelende beekjes. In de luxe paviljoens, bekleed met prachtige tapijten, stroomde de wijn, de honing en het pure water. De mooiste meisjes woonden hier, gekleed in zuivere zijde, en bedreven in zang, dans en liefde.
En zo ronselde de oude man zijn jongens. Jongens, waarvan hij weldra kindsoldaten zou maken, moordenaars. Het woord Assassin komt van hashiesh. Na het drinken van een bedwelmende hashiesh-drank dachten de onnozele jongens dat ze in de hemel waren aanbeland. Ze deden alles wat de oude man hen opdroeg – het rigoureus afslachten van zijn politieke tegenstanders. De Shah van Perzië, de Groot-Vizier van Egypte, twee kaliefs in Bagdad, vele kruisvaart-ridders… Tot diep in Azië ging het verhaal van de Sekte van Moordenaars, en de oude man, die al gauw de Heilige van de Berg werd genoemd.
Met een gezicht rood van opwinding schreef Marco Polo het verhaal in zijn dagboek, het boek dat later Il Millione zou gaan heten, het Boek van de Miljoenen Wonderen.
In Balkh, een stad in Noord-Afghanistan, kruisen de handelsroutes van West en Oost elkaar. De stad lag volledig in puin. Een eeuw geleden had de heerser Genghis Khan hem aangedaan op zijn verwoestende toernee.
Na twaalf dagen bereiken de Polo’s een bergketen waar niet alleen zout wordt gewonnen. Ook de robijnen en saffieren liggen hier voor het oprapen. Na een jaar lang ziek te zijn geweest, beschrijft Marko hoe hij genezing vindt in de ijle berglucht. Verder gaat de karavaan na dat jaar, naar de Vallei van Kashmir, waar shamanen wonen die zwarte magie bedrijven. Via de oude stad Khotan komen de reizigers in een van de grootste woestijnen ter wereld terecht, in de Chinese provincie Sinkiang. Drinkwater is hier nauwelijks…wel vinden ze overal de verkalkte skeletten van mensen en dieren. Marco Polo beschrijft hoe je in de woestijn soms vreemde geluiden kunt horen…het lijken wel stemmen die zingen. En hoe veel reizigers in de verte bomen meenden te zien, soms hele steden. Hoe ze van de karavaan afraakten en de dood vonden in het hete zand.
Later is gebleken dat Marco Polo deze verhalen niet verzon. De geluiden worden voortgebrachten door verschuivend woestijnduin, dat inderdaad zingende klanken maakt. En ook de luchtspiegelingen, veroorzaakt door de hete lucht in de woestijn, kennen we tegenwoordig als Fata Morgana.
Het is in deze Chinese woestijn, met zijn hitte overdag en ’s nachts zijn ijzige kou, dat Marco Polo zijn verhalen schrijft, in een roezige poëtische stijl, een mengsel van waken en slapen, van het mogelijke en fantastische, van het mystieke en het verklaarbare… Een stijl van schrijven die daarna voor veel schrijvers een voorbeeld wordt.
Maanden zal het nog duren voor de familie Polo het hof bereikt van de bevriende keizer Kubla Khan. De Mongoolse heerser stuurt al een escorte vooruit; die zal hen leiden naar het keizerlijk paleis. Marco Polo vergaapt zich aan de muren van wit marmer, de prachtige schilderijen en het park met daar omheen een muur van 20 kilometer. Als Marco ’s avonds zijn aantekeningen maakt in het paleis in Shangtu is zijn eerste zin: “Ik ga hier nooit meer weg!”
Eeuwen later zou de Engelse romanticus Samuel Coleridge een prachtige droom hebben over dit paleis met zijn tuinen. Hij had die dag het reisverslag van Marco Polo gelezen, en schreef de volgende ochtend over het lustoord dat hij Xanadu noemde: “In Xanadu heeft Kubla Khan een statig lustoord doen ontstaan…”
Toen de twee gebroeders Polo werden voorgeleid aan de Chinese keizer, hem de brieven van de paus en, zoals beloofd, de heilige olie uit Jeruzalem overhandigden, zei Kubla Khan: “Wie is die knappe jongeman, die jullie bij je hebben?”
“Dit,” zei Nikola trots, “dit is mijn zoon Marco, uw dienaar.”
De grote Khan antwoordde: “Zo zal het zijn! Hij is van harte welkom!”
Het is een hele schok voor de Westerse jongeman die Marco Polo is: maar in Peking loopt hij een wereld binnen die beschaafder is dan alle staatjes van Italië bij elkaar. De stad heeft een aparte wijk voor zakenlieden, maar ook een voor elk ander beroep. In de rosse buurt van Peking staan de prostituées, 20.000 in getal, in hoog aanzien, vanwege de sociale rol die ze vervullen. Ook de super-geavanceerde manier waarop de keizer zijn uitgestrekte Chinese rijk heeft georganiseerd, treft Marco Polo. Hij beschrijft hoe modern de wegen zijn, die vanuit Peking naar alle delen van het keizerrijk leiden. Hoe Kubla Khan een database laat bijhouden van elke provincie. De informatie krijgt hij van duizenden koeriers, die volgens een estafette-systeem met speciale pasjes door het land reizen, van station naar station. China heeft zelfs een landelijk netwerk van posterijen.
Marco Polo is diep onder de indruk van de pracht en de praal, van de banketten die de keizer jaarlijks geeft voor 20.000 edellieden. Maar hij is ook onder de indruk van het sociale inzicht van Kubla Khan, die in jaren van storm of overstromingen zijn onderdanen het betalen van belasting kwijtscheldt en hen graan laat uitdelen uit grote voorraadschuren. “Op die manier kunnen ze misschien volgend jaar wel weer belasting betalen,” zegt de keizer met een glimlach.
Ook in godsdienstzaken blijkt de Chinese heerser ruimdenkend. Ieder jaar laat hij met Kerst en Pasen een Bijbel brengen om die te kussen. Ook de Saraseense, de Joodse en de Boeddhistische feestdagen worden in China gevierd. Ook bij deze uitleg kan de keizer een glimlach niet onderdrukken, als hij zegt: “Ik eerbiedig alle vier de grote profeten – Jezus, Mohammed, Mozes en Buddha….al was het maar om hen straks in de Hemel alle vier te kunnen aanroepen als ik voorspraak nodig heb!”
Kubla Khan is ook onder de indruk van de intelligentie van Marco Polo, en maakt hem tot diens persoonlijke gezant. In de 17 jaren die volgen reist Polo naar de uithoeken van het Chinese Rijk – naar Birma, Korea, Tibet, India…. En altijd komt Marco Polo terug met mooie verhalen, met interessante informatie en met nuttige suggesties. Zo heeft hij gezien dat ze in een verre uithoek van het rijk met bankbiljetten betalen. Voor Kubla Khan is dit een nieuw fenomeen. Voortaan worden ze in het keizerlijk paleis gedrukt. Voor het eerst in de wereld ontdekt een machthebber de manier waarop je inflatie kunt bestrijden, en de economie van het land in banen kunt leiden.
De 17 Chinese jaren van Marco Polo zijn ongetwijfeld zijn gelukkigste geweest. Jaren van voorspoed in zaken, van opwindende gebeurtenissen, geslaagde diplomatieke missies en onstuimige liefdes-affaires. Als hij na al die jaren met zijn vader en zijn oom terugkeert in Venetië is er niemand meer die hem herkent. En er is al helemaal niemand die wil geloven dat er buiten het machtige Venetië een land zou kunnen zijn dat nog rijker is en nog beschaafder. Pas als de familie Polo de diamanten laat zien, en de saffieren en het goud, dan pas verandert de houding van hun vroegere stadgenoten. Dan pas spreken ze weer de taal die iedereen in Venetië begrijpt.
Rustichello rammelt met de ketens van zijn linkerhand. Hij schrijft zijn zin af en legt dan de pen neer. Hij is een schrijver van romantische verhalen uit Pisa, een collega van Dante uit Florence en van Petrarca en Boccacio.
Rustichello kijkt naar de man met de gehavende vodden tegenover hem in de Genuaanse kerker. Marco Polo heeft, jaren na zijn terugkomst uit China, aan het hoofd gestaan van de grootste vloot die Venetië ooit de zee op heeft gestuurd. De aanleiding: een oorlog met Genua, om het bezit van Constantinopel.
Venetië verliest de oorlog en Marco Polo zal jarenlang gevangen zitten in een Genuaanse kerker, waar hij zijn duizelingwekkende avonturen aan Rustischello dicteert. Het is een wonderlijke speling van het Lot: als Venetië de oorlog had gewonnen was het meesterwerk in de reisliteratuur waarschijnlijk nooit zijn ontstaan.
Als Venetië en Genua vrede sluiten en Marco Polo in 1299 vrij komt kan hij niet meer aarden in de samenleving. Want het is een maatschappij die nog vastzit aan Middeleeuwse dogma’s en angsten. Een maatschappij ook die nog 2 eeuwen nodig zal hebben om te aanvaarden dat de aarde niet het middelpunt is van het heelal en Venetië niet het middelpunt van de wereld. Marco Polo heeft over de rand van die kleine wereld kunnen kijken, hij heeft andere werelden gezien, werelden oneindig beschaafder en respectvoller dan de zijne. Maar als hij zijn verhalen vertelt, over die andere wereld, dan geloven ze hem niet. Het enige waar ze in geloven, dat zijn de robijnen en saffieren. Maar om zijn fantastische verhalen lachen ze hem vierkant uit. Steeds vaker gaat de voormalige Chinees gezant zich ergeren aan de domheid en benepenheid van de kleine wereld die Venetië is. Steeds vaker gaat hij kritiek leveren op de regering van Venetië. Uiteindelijk moet hij vluchten, na een muiterij gesteund te hebben van burgers die stemrecht eisen. Marco Polo verdwijnt als banneling naar Dalmatië…het land van de Kroaten waar hij ooit geboren is.
Op zijn sterfbed zegt hij: “En dan te bedenken dat ik de helft nog niet eens heb verteld…”