Route 747 – Belgica 8

Belgica 8

Wie door België reist kan zich verliezen in vele oude steden en stadjes: want wij mogen dan trots zijn op Delft, Leiden, Gouda en Alkmaar… maar bij onze zuiderburen zijn historische steden meer regel dan uitzondering: Ieper, Gent en Brugge in het Westen, en in het Oosten Doornik, Tongeren, Hasselt, Sint Truiden, Mechelen en natuurlijk Leuven. Een stad die er om meerdere redenen een beetje uitspringt. Want in de meeste Belgische steden is het opvallend dat je zoveel oudere mensen ziet, op straat sjokkend met een boodschappentas of doodgemoedereerd een glaasje drinkend in een café. Bij ons zitten, uit het zicht, te klaverjassen en te bingoën in tehuizen. Leuven daarentegen lijkt geheel bevolkt door jonge mensen, die druk afspraken met elkaar staan te maken en op hun scooters door de smalle steegjes razen. Leuven is doortrokken van het studentenleven omdat het geen gesloten campus heeft, maar universiteitsgebouwen die verspreid liggen over de hele stad. Overdag volgen ze hier al zes eeuwen hun colleges en ’s avonds genieten ze van dat andere fenomeen waarin Leuven zich heeft gespecialiseerd: een pint bier.

Als ik hier rondloop door die oeroude straten met aan weerszijden de statige Middeleeuwse gevels, moet ik onwillekeurig aan Florence denken. Ook daar kun je je baden in de schoonheid van monumentale gebouwen, en ook daar hoor je overal het opgewonden geroezemoes en het uitbundig lachen van een nieuwe generatie die bezit heeft genomen van de stad.

Leuven is ànders, maar niet alleen vanwege die bruisende mediterrane sfeer tegen een decor van strenge Renaissance-gevels. De stad werd ooit gesticht door de Noormannen, en heette toen Lovon, dat nog te herkennen is in de Franse benaming Louvain…en daarna was het Lambrecht-met-de-Baard die hier de grondslag legde voor het hertogdom Brabant. Een hertogdom dat zich zou uitbreiden naar het Noorden, met steden als Antwerpen en Den Bosch. Dat begon allemaal hier.

 

Ik ben op het terras gaan zitten van Het Klein Tafel Rond en bestel een koffie bij Philippe. Ik had ook kunnen binnenlopen bij Het Schippersbuis, In ’t Oude Woud of het Morinneken, maar dan heb je niet zo’n mooi zicht op het stadhuis, dat wonderlijke gebouw dat momenteel met al zijn bogen en staketsels in vuur en vlam lijkt te staan als het strijklicht van de ondergaande zon erlangs glijdt. Niet te geloven dat dit in de 13e eeuw nog een houten stad was, met in de smalle bochtige straatjes hier en daar al een voornaam huis van steen, dat ongetwijfeld van een patriciër of gildenbroeder was. De straten waren nog gewoon van zand en aarde, modderpoelen als het geregend had. Maar de lakenhandel en het recht om wijnen uit het Rijnland en Bourgondië hier in pakhuizen op te slaan maakten van Leuven een welvarende stad, en dat wilde men laten zien ook. De gebouwen waren nog mooier dan die in andere Brabantse steden: de Sint Pieterskerk, het Tafelrond en vooral het laatgotische stadhuis, dat ik momenteel zit te bewonderen. In eerste instantie waren het alleen nissen, die drie verdiepingen gotische ramen met elkaar verbonden. Maar in 1850 werden er in al die nissen ook nog eens beelden gezet van beroemde Leuvenaars door de eeuwen heen, 236 in totaal. Er zijn mensen die het iets teveel van het goede vinden, al die beelden die van het stadhuis eigenlijk een heel druk Efteling-gebakje maken. Wie het in ieder geval heel mooi vond, en het stadsbestuur zelfs op het idee bracht de beelden in de nissen te plaatsen, dat was de Franse schrijver Victor Hugo, die als balling in België woonde omdat hij enkele onvriendelijke dingen over Napoleon de Derde had gezegd.

 

Naast al die pracht en praal vond je in het oude Leuven ook een overdaad aan armoede. De 15e eeuw sloot een tijdperk van enorme welvaart af. Leuven mocht dan zijn uitgegroeid tot de intellectuele hoofdstad van de Nederlanden, maar na de opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk, na geplunderd te zijn door de Geldersen onder Maarten van Rossem, na de Franse bezetting en enkele pestplagen waren er van de 20.000 inwoners nog maar 9600 over. Mensen stierven als ratten in de modderstraten van Leuven, de rijken weken uit naar Brussel. Leuven was teruggevallen tot een provinciestadje met een verwoeste economie vanwege de hoge graanprijzen, een universitair leven dat geheel stil lag, een enorme stadsschuld en een door oorlogen platgebrande omgeving . Het zou nog twee eeuwen duren voor Leuven op een wel erg Belgische manier gered zou worden. Biertje?

Inderdaad, het tij keert voor Leuven dankzij gunstiger graanprijzen. En tegen het einde van de 18e eeuw kruipt de stad uit een economisch dal dankzij de handel in graan en voedingsmiddelen en een bierbrouwerij die uiteindelijk een van de grootste ter wereld zal worden. Het was begonnen in 1366, met een herberg die De Hoorn heette, een herberg waar men zijn eigen bier brouwde.

 

In 1366 is een herberg nog echt een herberg. Buiten de ommuurde steden ben je je leven niet zeker: je kunt overvallen worden door rovers, moordenaars en wilde beesten. Je reist letterlijk door onherbergzaam gebied. Binnen de wal van een stad zoek je dus al gauw de warmte en veiligheid van een herberg op. In die tijd zijn er nog geen rijen cafés zoals nu, er is hier en daar een herberg, zoals De Hoorn, die ruim drie eeuwen zal blijven bestaan, en waarvan de brouwerij al in 1537 de grootste onderneming van de stad is. Met diverse exportmogelijkheden, want Leuven is gebouwd op het kruispunt van de rivier de Dijle en de handelsroute van Keulen naar Brugge. Een zekere Sebastien Artois koopt in 1717 het brouwerij van de befaamde herberg en De Hoorn gaat voortaan Artois heten. Het brouwersambacht gaat binnen de familie Artois over van vader op zoon en in 1926 brengt de familie een kerstbier op de markt. Da’s in België heel gewoon: daar brengt iedere brouwer in december zijn eigen zware amberkleurige kerstbier. Dat van Artois krijgt het toepasselijke voorvoegsel Stella, dat ster betekent. Het zal de ster van de brouwerij snel doen stijgen en Leuven weer de welvaart van weleer terugbrengen. Met een heleboel herbergen, die via een netwerk van pijpleidingen allemaal rechtstreeks aangesloten zijn op de brouwerij die inmiddels Interbrew is gaan heten en vierde is op de wereldmarkt. Want of je nu een Murphy drinkt of Hoegaarden, of zelfs een oerhollands bier als Hertog Jan, Dommelsch of Oranjeboom…de kassa’s rinkelen in Leuven.

 

Op de Oude Markt ga ik op de gietijzeren bank zitten, en denk na over deze vreemde stad. Waar vind je 53 feestzalen en 197 restaurants? Over het aantal cafés durf ik nauwelijks na te denken. Maar het feit dat deze Markt de langste toog van Europa wordt genoemd zegt op zich al genoeg. Ik denk na over die ene dag in de Eerste Wereldoorlog dat miljoenen boeken, in zes eeuwen opgespaard, hier in vlammen op gingen. Aan de studenten die hier in 1966, twee jaar voor de Sorbonne, al in opstand kwamen. Leuven Vlaams was de kreet die je overal hoorde. De stad was namelijk officieel Vlaams gebied, maar de voertaal op de Universiteit was nog altijd Franstalig. En als je Vlaams sprak dan werd je als een boerenpummel behandeld. Als gevolg van de studentenrevoltes viel er een Belgische regering en is het Franstalig deel verhuisd naar Louvain-Le-Neuve. Even ten Zuiden van Leuven loopt nu de taalgrens, bijvoorbeeld door Sint Joris Weert, waar je heerlijk kunt wandelen in de Dijlevallei en het Meerdaalwoud. Hier kan het gebeuren dat je in een straat loopt en dat de mensen Vrij Nederland lezen, de Van Dale op de boekenplank hebben staan, Godfried Bomans nog uit hun jeugd kennen, dat ze luisteren naar Boudewijn de Groot en Blöf en ’s avonds kijken naar Barend en Van Dorp. Sla je een zijstraat in, dan wonen daar gezinnen nog nooit hebben gehoord van al die namen. Zij kijken naar de RTBF, lezen Les Malheurs de Sophie en hun kinderen lezen strips van Tintin. Ze spreken geen letter Nederlands en hebben geluk als ze op de Leuvense markt een verdwaalde Frantalige koopman treffen; anders redden ze zich met gebarentaal. De taalgrens is hier messcherp en absoluut. Het is de demarcatielijn tussen Noord- en Zuid-Europa. Hier loop je in enkele minuten van de ene wereld naar de andere.

De dame naast me op het bankje… heet heel toepasselijk op zijn Vlaams/Waals een kotmadam; geen taalstrijd voor haar – ze zwijgt in alle talen. Ze is tenslotte, net als de bank, gemaakt van smeedijzer.

 

Share This

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *