Het beroemdste wijnstadje ter wereld ligt op een heuvel, en de wijngaarden rondom Saint-Emilion liggen er glooiend omheen. Niets is heerlijker dan in de lome avondlucht langs die velden te rijden, en op zo’n fietstocht van Lussac naar Pomerol valt het je op dat je niets anders ziet dan de keurig bijgehouden rijen wijnranken. Nergens een stukje weiland, of wat slordige slootjes en heggen…allemaal maar die grillige wijnranken in rijen van duizenden. Als je wilt weten waarom de wijnboeren van Latour en Pavie hun landerijen zo mooi bijhouden moet maar eens in een van de vele sjieke wijnwinkeltjes in het stadje gaan kijken. Wijnen van enkele honderden euro’s zijn geen uitzondering. Ik loop naar binnen en wijn naar een fles Petrus. Hij is van 1950. Is die nog goed? Die wil ik dan wel eerst even proeven. De verkoper, strak in het Armani, zegt vriendelijk dat 1950 niet het jaar is, maar de prijs. Wil ik een Petrus van 1950, dan moet ik toch wel drie briefjes van duizend tevoorschijn toveren. Daarom staan al die wijnranken er zo mooi bij; er groeien geen druiven maar ronde diamantjes aan.
In Pomerol staat temidden van het platteland een eenzame kerk. En een boerderij waar de Tropchaud l’Eglise gemaakt wordt. Die wijn wordt gemaakt sinds 1892 en de afgelopen decennia door de oude meneer Claude Jacquopit en die ergert zich er wel eens aan…laatst was er een dame uit Parijs en die zei: “U hebt het toch maar makkelijk! U knijpt een paar druiven fijn, doet het sap in een fles en dat verkoopt u dan voor veel geld.” Wijn verbouwen, meneer, dat is een proces waarmee je een groot deel van het jaar bezig bent. Van eind november tot begin october! Claude is zich er terdege van bewust dat er tegenwoordig uit de hele wereld concurrentie is voor de Bordeaux-wijnen, maar hij vertrouwd erop dat kwaliteit uiteindelijk zal winnen. Wat dat betreft is hij trots op een huis als Petrus, het trotse vlaggeschip van het dorp Pomerol.
Ik proef van zijn wijn. “Veel ijzer,”zeg ik. Hij knikt. “Da’s de grond. In Saint Emilion is het weer meer zandgrond, en daar smaakt de wijn ook zachter en droger.” Op de terugweg fiets ik langs het okerkleurige kasteeltje van Petrus. Dan rijd ik langs de verlaten velden waar de beroemde wijnranken mooi staan te wezen. Ik moet plassen. Erg nodig. Ik rijd heel hard Pomerol uit, en durf de fiets pas tegen een boom te zetten als ik bij een eenvoudig veldje van de Caves Cooperatives ben aangekomen.