Als je voor het eerst oog in oog staat met een gebouw van Antoni Gaudi kun je heen en weer geslingerd worden tussen een gevoel van verrukking, omdat elke vorm en elke boog het oog streelt, en een vermoeden van super-edelkitsch die in de Efteling met gejuich zou worden ontvangen. Met name de Sagrada Familia, Gaudi’s onvoltooide kathedraal, moet wel de onconventioneelste kerk van Europa zijn. Wat je ziet is een vermoeden van Gothiek, na een hevige hittegolf, waarbij de strenge lijnen zijn gesmolten tot zachte rondingen. De stad die zichzelf graag als individualistisch beschouwd heeft wat dat betreft meer gekregen dan waarop ze zou durven hopen.
In 1883, een jaar nadat er aan de bouw van een Neogotische kathedraal was begonnen, kreeg Gaudi de opdracht deze af te bouwen. Hij veranderde alles, al improviserend. Het zou het levenswerk worden van de man die 16 jaar als kluizenaar doorbracht op de bouwplaats. De uit Tarragona afkomstige architect besteedde al zijn geld aan het project waarin hij heilig geloofd en ging zelfs de huizen langs om meer geld bij elkaar te collecteren, tot aan zijn dood. Toen was er slechts één toren helemaal af, en pas na het Franco-regime is men doorgegaan waar Gaudi stopte.
In heel de wijk Eixample, vooral in het deel dat Gouden Vierkant wordt genoemd, kun je voorbeelden van Gaudi’s wonderbaarlijke bouwkunst zien, met golvende gevels, die lijken te spotten met de strenge architectuur die je in de Oude Wijk vindt. Gaudi was, zoveel is duidelijk, een architect met een droom, zoals er wel meer architecten zijn die graag dromen. Alleen: de meeste architecten worden weer wakker en gaan aan het werk. Alleen Gaudi maakte zijn droom waar, in Barcelona.