Iedereen droomt er wel eens van: een tijdmachine waarmee je terug kunt reizen in de tijd. Een advies: zet hem niet per ongeluk op de 4e eeuw, want als je dan uitstapt zie je alleen maar een heleboel mensen aan je voorbij rennen. Je bent midden in de Grote Volksverhuizing terecht gekomen, en als je nog even blijft wachten kun je de Hunnen een handje geven. Een Aziatisch ruitervolk uit Zuid-Rusland dat meestal meer nam dan alleen die uitgestoken hand. Twee eeuwen lang zijn de Germanen voor deze wilde horde op de vlucht geweest. Maar er waren meer van dit soort nietsontziende massatoeristen. Bijvoorbeeld de Westgoten, die onder Alarik door de Balkan trokken om een einde te maken aan het Romeinse Rijk. Uiteindelijk zou de Grote Volksverhuizing ervoor zorgen dat de Franken terecht kwamen in Frankrijk en de Angelen in Engeland. Maar er was, naast de Hunnen en Westgoten nog een derde groep die Europa tot één groot jachtgebied had verklaard. De naam zegt het al: de Vandalen! Zij trokken plunderend, moordend en verkrachtend door Europa op weg naar Noord-Afrika, waar de Romeinen het Oostblok van hun macht hadden gevestigd in het huidige Tunesië, dat toen Phoenicië heette en Carthago als hoofdstad had. In deze stad werd Julia geboren, en zoals gezegd dus niet in een eeuw waarin je je terugtrekt als je het wat rustig aan wilt gaan doen.
Julia bezat twee eigenschappen waar je in die roerige tijden maar beter niet al te erg aan kon hechten: ze was maagd en christen. Toen Carthago in 439 werd ingenomen door de Vandalen kwam ze al snel in het bezit van aanvoerder Genseric, die haar als slavin doorverkocht aan een heidense Syrische koopman, Eusebius. Of het Julia gelukt is onder deze omstandigheden maagd te blijven valt te betwijfelen, wel vond ze ondanks alle vernederingen steeds weer troost in haar geloof. Ze vastte alle dagen op de zondag na, en juist haar eigenzinnige gedrag en trotse houding maakte dat ze de favoriet werd van de koopman, die haar steeds vaker meenam op zijn reizen per schip. Daarbij ging hij zelfs steeds meer respect opbrengen voor haar geloof, en toen hij een keer op Corsica een heidens feest van gouverneur Felix zou bijwonen, mocht ze op enige afstand blijven om niet deel te hoeven nemen aan de bijgelovige rituelen.
De gouverneur hoorde Eusebius vertellen over Julia, de christenvrouw die hij met al zijn gezag niet van haar geloof had weten te brengen, maar die hij toch niet meer kon missen omdat ze zo ijverig en trouw was. Nee, hij wilde haar ook niet ruilen voor de vier mooie slavinnen die de gouverneur hem als ruil voorstelde. Toen de koopman echter dronken in slaap gevallen was, stelde de gouverneur Julia voor dat hij haar in vrijheid zou laten als ze aan zijn goden wilde offeren. Maar ze weigerde. “Zolang ik Jezus mag dienen ben ik vrijer dan u ooit zult zijn.” Gouverneur Felix hoorde het gebulder van de feestgangers. Hij was voor schut gezet door een vrouw. Woedend sloeg hij haar in het gezicht en trok haar de haren uit het hoofd. Toen koopman Eusebius wakker werd uit zijn roes was Julia de dood van de slaven inmiddels al gestorven, aan het kruis.