Toen Stanislas in 1030 geboren werd in het Poolse Krakau konden zijn ouders hun geluk niet op. Al dertig jaar waren ze kinderloos gebleven en eigenlijk hadden ze de moed allang opgegeven. Stanislas zou een goede universitaire opleiding krijgen in Parijs en daarna terugkeren naar Polen, want ze ouders hadden hem aan de kerk beloofd. Na het overlijden van zijn ouders verdeelde Stanislas hun fortuin onder de armen en werd eerst priester, daarna bisschop van Krakau.
De man die op dat moment koning is van Polen is alles in het kwade wat Stanislas in het goede is. Koning Boleslas wordt met recht de wrede genoemd, want hij houdt rooftochten onder zijn eigen onderdanen en geen vrouw is veilig voor hem. Er lopen in Polen heel wat bastaardkinderen rond die het gevolg zijn van een brute verkrachting.
Stanislas moet heel wat klachten van edellieden aanhoren, maar niemand die iets durft te ondernemen. De koning is te machtig en maakt korte metten met tegenstanders. Dan beklimt Stanislas de kansel en beschuldigt de koning van echtbreuk en wanbestuur. Hoe zou hij anders kunnen? De kerk staat in Polen nog maar in de kinderschoenen; niemand voelt zich geroepen tot een kerk die het heilige huwelijk predikt en dit soort wantoestanden zwijgend voort laat woekeren.
Na de openlijke tirade van Stanislas laat koning Boleslas weten dat hij berouw heeft van zijn zondige levenswandel. Hij kan nauwelijks anders: het volk heeft zich en masse achter de bisschop geschaard. Ze voelen niets dan minachting voor de tiran die zich hun koning noemt.
Natuurlijk meende Boleslas het niet, en achter zijn masker van berouw zint hij op wraak. Een half jaar later gaan de verkrachtingen en andere wreedheden weer door alsof er niets gebeurd is. En weer beklimt bisschop Stanislas de kansel, ditmaal om de koning luid en duidelijk, zodat iedereen het kan horen, officieel uit de kerk te verstoten. Een vergaande maatregel, want het verbiedt bijvoorbeeld elke gelovige de omgang met de gestrafte. De reactie van de koning kan niet uitblijven: onder het voorwendsel dat hij boete wil doen betreedt hij, met zijn soldaten, de kerk tijdens de hoogmis. Stanislas staakt de dienst onmiddellijk, maar omdat een eenmaal begonnen mis altijd moet worden afgemaakt, trekt hij met de gelovigen naar een kapel even buiten Krakau. De koning volgt hem, geeft zijn soldaten opdracht de bisschop ter doden, en als ze niet durven doet hij het zelf. Het in stukken gehakte lichaam van Stanislas wordt op het veld gegooid als voer voor het ongedierte. Maar het verhaal wil dat vier arenden boven de stoffelijke resten blijven vliegen, tot de gelovigen ze ’s nachts kunnen overbrengen naar de kathedraal.
Koning Boleslas komt zelf nog ellendiger aan zijn eind. Tijdens een jachtpartij wordt hij verscheurd door zijn eigen honden.