Route 5 – Berlin Alexanderplatz

Berlin Alexanderplatz

Even voorbij de Brandenburger Tor stopt de chauffeur bij Checkpoint Charlie. Er staat een waarschuwingsbord: “You are leaving the American Zone.” Het klinkt als: “U staat op het punt iets heel doms te gaan doen.”

“Guck mal,” zegt de taxi-chauffeur, en hij wijst op de militairen bij de brug. “Daar staan ze,” zegt hij veelbetekenend, want het zijn Russen waar hij op wijst. Achter hen heeft Oost-Duitsland het licht uitgedaan. Slechts hier en daar een houten paal met het zwakke schijnsel van een lantaarn. De Siberische variant van Dante’s Inferno.

Naast me zegt de taxichauffeur alleen maar: “ja…”.

Maar het is vooral de stilte rond dat ene woord dat alles zegt.

 

De Vredesgodin op de Brandenburger Tor voelt zich verlaten en verraden. Niemand die zich nog om haar bekommert. In de nacht van 12 op 13 augustus zijn de lichtmasten bij de poort gedoofd. Een vrachtwagen reed tussen haar zuilen door en zwaarbewapende Oostduitse politieagenten blokkeerden de rijbaan. Met prikkeldraad werd de grens afgesloten. Enkele dagen later zou men beginnen met het bouwen van de Muur, die precies langs de Brandenburger Tor zou lopen. Dan kun je als Vredesgodin een beetje het schizofrene gevoel krijgen dat je nergens meer bij hoort.

Dat was anders in 1789, toen Frederik Willem de Tweede opdracht gaf tot het bouwen van de Brandenburger Tor. Zijn roemruchte voorganger Frederik de Grote had met Unter Den Linden Berlijn al tot een wereldstad gemaakt. Want het was een ware Via Triumfalis, vergelijkbaar met de Champs Elysées in Parijs. Alleen…Frederik Willem miste nog een toegangspoort! Ja, bij de Tiergarten stond er een, twee armzalige pilaren met een soort van suikerspin erop. Maar het moest een Arc de Triomphe worden, nee, mooier nog! Een Acropolis!

De toren kwam er, met zuilen van eeuwige Griekse schoonheid, en beeldhouwer Johann Gottfried Schadow ontwierp de Romeinse Quadriga, een vierspan paarden met de vier en een halve meter grote Vredesgodin in haar zegekar.

Wonderlijk blijft het dat de paarden de stad inrijden, naar het Oosten staan gericht. Zodat de reiziger, die deze trotse stad nadert, naar de achterkant van het beeld kijkt. Alsof de paarden zo uit de Tiergarten zijn weggelopen.

Napoleon Bonaparte kon het niet veel schelen welke kant de paarden opliepen. Toen hij in 1806 op zijn Arabische schimmel Berlijn was binnengereden gaf hij zijn soldaten opdracht de quadriga naar beneden te halen, het in stukken te hakken en het in twaalf kisten naar Parijs te vervoeren. Erg onder de indruk waren de Fransen niet van het Duitse Champs Elysée. De schrijver Stendhal, die met Napoleon meereisde, schreef in een brief aan zijn zus: “Niet alle pleinen zijn bepleisterd, zodat je soms tot je enkels in het zand zakt. En dan hebben ze hier een laan die meer op een wiland lijkt, met allemaal bomen erlangs. Ik snap niet hoe ze op het idee zijn gekomen midden in deze zandvlakte een stad te bouwen…”

Na de nederlaag van Napoleon bij Leipzig halen de Duitsers hun Vredesgodin weer terug. Ze wordt binnengehaald met fakkellicht en muziekkorpsen. Om de overwinning te vieren krijgt ze in haar hand een stang met een ijzeren kruis, waarop een adelaar zijn vleugels uitslaat. Daarmee moest de Brandenburger Tor het symbool worden van de overwinning.

En nu…nu is het anderhalve eeuw later…en is de Vredesgodin vooral het symbool geworden van het verlies, het verlies van de Duitse eenheid, zoals ze daar staat, boven de partijen, dat wel… Tot ze in 1945 uit haar lijden wordt verlost. Bij de bombardementen van de Geallieerden wordt de zegepraal met Godin en al aan gruis gebombardeerd. Jaren later, als de Duitsers hun land wederopbouwen, komt er een kopie voor in de plaats, gemaakt naar gipsmodellen en foto’s.

 

Als de Franse schrijver Stendhal wat laatdunkend spreekt over de stad in het weiland, dan heeft hij historisch gezien wel een beetje gelijk. Berlijn ìs niet meer dan een verzameling dorpen, die door grote stukken park en bos aan elkaar zijn gesmeed. Daarom heeft Berlijn ook niet, zoals Parijs en Londen, een middelpunt dat je met recht centrum zou kunnen noemen. Berlijn heeft evenveel centra als er ooit dorpjes waren: Bij Bahnhof Zoo, met de Gedächtniskirche, warenhuis Wertheim en tientallen bioscopen – het Broadway van Berlijn. Maar ook Alexanderplatz zou je het centrum kunnen noemen, met de Wilhelmstrasse waar de macht van Hitler heerste, met de ooit zo verscheurde Friedrichstrasse, nu weer een winkelboulevard. Of wat te denken van de Kurfürstendam als middelpunt, met het beroemde Kaufhaus des Westens, waar de lichtjes van de etalages bleven branden als het licht in het Oosten uit was? Of is het centrum toch Unter den Linden, met de Platz der Republik, met al zijn ambassades, met het beroemde Adlon-hotel en de Reichstag?

Berlijn is altijd een verzameling dorpen geweest. Het waren de Pruisische vorsten die er alles aan gedaan hebben om het internationale allure te geven. Vaak door letterlijk buitenlanders te importeren. Zo werden Nederlandse hoveniers geronseld toen keizer Frederik Wilhelm de Tweede een oprijlaan met aan weerszijden Lindebomen wilde van zijn slot Hohenzollern naar de Tiergarten, het jachtterrein van de vorst. Toen de hugenoten het in Frankrijk moeilijk hadden werden ze met premies naar Berlijn gelokt om er monumentale classicistische gebouwen neer te zetten. En nog weer later werd Joodse bankiers en handelsmensen gesmeekt in Berlijn te komen wonen, toen de stad als handelscentrum achterbleef bij andere Europese steden. En zo kon Berlijn in de 19e eeuw uitgroeien tot een mondaine stad, een hoofdstad waar zowel de politieke macht als de schone kunst resideerde. Een stad waar kunstenaars als Paul van Ostaijen, Jacques Brel, en onze eigen Armando en Cees Noteboom hun tweede thuis vonden. Misschien wel omdat het naast metropool ook in al zijn wijken dat dorpsachtige blijft houden. En vooral omdat de schoonheid van Berlijn altijd hand in hand blijft gaan met de tragedie van haar geschiedenis.

De zwarte eeuw van Duitsland was nog niet aangebroken. De Vredesgodin stond onder een vriendelijk zonnetje te pronken met haar praalwagens, de theaters stroomden iedere avond vol en de beau monde van Berlijn flaneerde in de ijle lentelucht over de Potsdamer Platz. Als chroniqueur schreef Alfred Kerr zijn impressies van het alledaagse leven…

23 april 1895: als men ’s avonds om 9 uur langs de Postdamer Strasze loopt, verbaast men zich over iets dat anders dan anders is. Anders rent en reest hier alles in zakelijke haast aan elkaar voorbij, nu gaat alles langzamer. In de bomen zijn namelijk de eerste bloemknoppen te zien. De lucht is ijl en zacht, en ondanks het geklingel van de paardentram en het gekletter van wagens is er een zekere vrede over de beboomde straat gevallen. De mensen lopen genoeglijk te wandelen, wat loom van de warme lucht, en ze kijken naar boven…naar de bloemknoppen in de bomen. De verkoopstertjes uit de handschoenenwinkels, de blonde meisjes die vandaag weer hoeden hebben zitten garneren, de anderen die verse bloemen tot boeketten geschikt hebben, de slanke schepseltjes die overdag paspopslavinnen zijn van de verwende elegante dames, en zich ’s avonds wreken op elegante heren…

Het is lente in Berlijn. Bij Frederich is de weranda ingericht. De gasten drinken er hun rijnwijn en knikken bij gelegenheid naar een voorbijganger. Bij Josti, iets verderop, kun je tussen 5 en 6 geen stoel meer krijgen. Dicht op elkaar gedrongen zit iedereen daar in de buitenlucht aan de vierkante tafeltjes van marmer. De heren verbleken in hun lichte kamgaren kostuums bij de kleurrijke en stralende toiletten van de vrouwen, die druk pratend of flegmatiek-zwijgend, door een rietje van hun ijskoffie drinken. Wat heerlijk, hoe ze daar zitten, en praten, en lachen, en babbelen. Of soms zwijgend voor zich uitstaren, zondige gedachten koesterend terwijl ze af en toe naar de Postdamer Platz gluren waar een elegante voorbijganger eenzaam loopt te wandelen en dan de aristocratische lentegroene Bellevuestraat inbuigt. Ook de donkere gangen naar de Diergaarde zijn ’s avonds drukker dan anders. De kleine winkelmeisjes gaan hier met hun geliefde jongemannen wandelen, eerst over de grote straten, maar allengs toch liever in de wandelpaadjes bij het Nieuwe Meer en bij de Sluis., waar het water melancholiek ruist en van tijd tot tijd een verloren kreetje uit de Diergaarde te horen is.

 

“Ik wet nur ein ding: alles jeht vorbei.” Franz Biberkopf, in hemdsmouwen, kijkt naar de ravage om zich heen. Op de Alexanderplatz hebben ze de boel opgebroken voor de bouw van de ondergrondse… Overal liggen planken over het zand. Biberkopf trekt zijn bruine tas recht waaruit hij zijn Völkischer Beobachter verkoopt. Hij is een mislukkeling en de stad om hem heen wordt steeds vreemder en groter. De Poolse Jood naast hem haalt zijn schouders op. “Als de stad groter wordt is er des te meer plaats voor jou en mij.”

Wat zou Franz Biberkopf zeggen als je hem nu met zijn pak oude kranten zou neerzetten op de Alexanderplatz? Hij zou een troosteloos en tochtig plein zien met grote grijze staatsgebouwen en een Real Supermarkt. Hij zou zich afvragen wat dat gigantisch grote doek wil zeggen, dat een totale torenflat bedekt, “Wir sind das Volk.” Hij zou hooguit de Rosenthaler Platz nog herkennen, de Lotringer Strasze en de Elzasser. Wat rest van zijn dagen, dat zijn alleen wat vervallen huizen met Hinterhöfer en winkeltjes, waarvan de eigenaars allemaal zijn verdreven in die ene nacht, toen over het glasgekletter klonk van de Kristalnach.

“Ik wet nur ein Ding: alles jeht vorbei.”

 

Wie door Parijs of Londen loopt gaat daarna terug met een samenhangende indruk van die stad. In Berlijn is dat onmogelijk. Daarvoor zijn de wijken te verschillend. De Karl Marx Allee, imposant maar kil…. Unter Den Linden, lieflijk en mondain tegelijk… Hoe zou je het hippe Kreuzberg ooit kunnen vergelijken met het statige Charlottenburg?

Als ik om 4 uur ’s middags café Atlantic binnenstap aan de Bergmannstrasze in Kreuzberg ben ik nog net op tijd voor het ontbijt. Nog een uur lang kan ik kiezen uit tien verschillende ontbijtsoorten, die op grote schalen in een zijkamer kunnen worden opgeschept. Speciale service aan de yuppen, krakers en kunstenaars die zich na een zware nacht hebben verslapen. Terwijl ik mijn Milchkaffee drink begin ik nee te schudden, en dat zal ik een uur lang blijven doen, tegen de drommen Fliegende Verkaüfer die het café in en uitlopen. Ik zie een types met geverfd rattenhaar en piercings, ik zie Turkse winkeliers die hier achter een blikje Hefe-bier de zaken des levens bespreken, en ik zie twee minderjarige meiden in punk-outfit die met hun honden Chirac en Kennedy de cafés langslopen om te bedelen.

Loop even later door Charlottenburg, en je waant je in een andere stad. In Parijs, als je over de Platanen Allee loopt en links en rechts de statige Renaissancistische herenhuizen ziet zou je zweren dat je op de Rue de Varennes bent. Vreemd is dat niet als je weet dat veel Franse hugenoten naar Berlijn trokken, toen ze in eigen land bij het Edict van Nantes in 1685 hun vrijheid van godsdienst kwijtraakten. In de 17e Eeuw sprak één op de drie Berlijners Frans! En nu nog proef je die Franse sfeer ten Zuiden van de Linden, in de wijk rond de Gendarmenmarkt. En dat is niet alleen een van de mooiste pleinen van Europa, het is ook een van de plekken in Berlijn die ondanks de bombardementen zijn historisch karakter behouden heeft.
Berlijn heeft net zoveel gezichten als er wijken zijn. En toch zijn er door de eeuwen heen schilders, dichters en filmers geweest, die zich onstuimig aangetrokken voelden door die ene karaktertrek die Berlijn Berlijn maakt. Het is de dramatiek van de gebroken dromen. De ene keer heette die droom Germania, en zag een waanzinnige Führer die droom aan scherven vallen, de andere keer was het Franz Biberkopf, de kleine man van de Alexanderplatz die wil proberen een eerlijk man te zijn en het uiteindelijk van de grote stad verliest.

Het is de dramatiek die terug te vinden is in de liedjes van Kurt Weil en in de films van Fritz Lang. Dramatiek uit de alledaagse realiteit van een stad, die bezongen werd in variété-cafés en getoond in de bioscopen waarvan Berlijn er meer had dan welke stad ook ter wereld.

In 1899 was de eerste Berlijnse bioscoop opengegaan, aan de Münzstrasze. Het Abnormitäten Und Biograph-Theater. Twintig jaar later telde de stad al 310 bioscopen: veel bioscoopjes waar zwervers voor een paar Pfennig de nacht doorbrengen en het licht van het filmdoek vooral als hinderlijk ervaren…veel bioscopen waar tweederangs porno draait, in de vorm van voorlichtingsfilms en fitnessfilms…maar vooral ook bioscopen met namen die nu nog een legendarische klank hebben: het Ufa-Palast, Marmor-Haus, Union-Palast, Gloria-Palast….het zijn legendarische namen geworden. Net als de namen van de films: Nosferatu, Berlin Alexanderplatz, Metropolis…en natuurlijk Der Blaue Engel. Marlene Dietriech. Een recensent beschrijft haar als “meeslepend ordinair in haar passieve Sex-Appeal, een zangeres die de hoge tonen weet te halen door ze in de diepe afgrond van haar lage regionen te gooien.”

 

De Vredesgodin ziet in de verte, tussen de herrijzende ambassades van Frankrijk, Engeland en Noorwegen het Adlon liggen. Ze weet ook wel dat dit nieuwe Adlon een kopie is van het oude, net als zij dat zelf overigens is. Maar de prijzen zijn nog hetzelfde als vroeger. Wat wil je ook? Er kwamen koningen en keizers…Marlene Dietrich, Charlie Chaplin en Caruso waren er kind aan huis…

In 1907 was het geopend, het kolossale hotel Adlon, een symbool voor luxe en overdaad met zijn 400 bedden en 140 baden. Het lag aan de Pariser Platz, in het hart van de wereld waar zich uitsluitend adellijke officieren, industriëlen, bankiers, kunstenaars en elegante vrouwen bevonden. ’s Ochtends reden ze met hun paard door de Tiergarten, ’s middags tennisten ze, deden mee aan zeilwedstrijden op de Wannsee of autoraces in Potsdam, en daarna, in de lome namiddag…dronken ze hun high tea op het terras van Hotel Adlon.

Koning, keizer, admiraal…in het Adlon sliepen ze allemaal. Gasten van de keizer, zoals de Russische tsaar of de Engelse koning Edward de Zevende, verbleven liever in dit luxe hotel dan in het koude slot van de keizer. Als de tsaar kwam werd de hele benedenverdieping leeggeruimd. Want het hofprotocol van de Russische vorsten maakte het onmogelijk dat een van de andere gasten zomaar in de lift zou staan met de tsaar!

Het was min of meer dankzij het Adlon dat Marlene Dietrich ontdekt werd. Hedda Adlon, de vrouw van de eigenaar, had een toneelstuk gezien met Marlene in een kleine rol. Ze herkende de dame met de lange benen, want die logeerde regelmatig in het hotel. Tijdens de casting voor Der Blaue Engel vroeg acteur Emile Jennings zich aan de bar van het Adlon af wie zijn tegenspeelster zou moeten worden. Hoteleigenaar Louis Adlon wist wel iemand…

Na de Tweede Wereldoorlog roofden de Russen de wijnkelder leeg. Het is te hopen dat ze kenners waren, want er zat niet één mindere Cru tussen de 1 millioen flessen wijn. In ieder geval viel de wijn zo goed dat ze het hotel na het drinken van enkele flessen in brand staken. Eigenaar Louis Adlon werd gevangen genomen en hard ondervraagd door de Sovjets. Ze waren ervan overtuigd dat hij een generaal was die meer wist dan hij wilde zeggen. Had hij zelf niet toegegeven dat hij generaldirektor was?

Dagelijks staan er mensen stil bij de Wilhelmstrasze, waar de bunker moet zijn geweest waar Hitler zelfmoord pleegde met zijn vriendin Eva Braun. Maar er is niets meer te zien, behalve een graspuist, zoals Mulisch het noemt in zijn boek de Zaak 40/61. “Dat is de plaats waar de kakkerlak is verdelgd. Er ligt een barokke puinberg, waaruit verborgen ijzeren balken steken als de poten van een verschrikkelijk insect. Ik blijf staan om de stilte te horen. Hier is iets gebeurd, iets beslist, en er is niets overgebleven. Ik wil iets begrijpen. Maar de schemering neemt toe en ik begrijp niets.”

Op de hoek van de Wilhelmstrasze en de Voszstrasze staat nu een Indonesisch restaurant. Het maakt deel uit van een flat van acht verdiepingen die ooit gebouwd is in de DDR. Niets bizonders, niets opvallends. Maar hier hebben ooit de villa’s en paleizen gestaan die als regeringscentra werden gebruikt. Diplomaten die op bezoek kwamen waren alleen al onder de indruk door de afstand naar Hitler’s werkkamer. De belangrijkste zaal was 146 meter lang, belegd met bloedrood marmer. Op Hitler’s kamer was in de ornamenten overvloedig gebruik gemaakt van Griekse en Romeinse helden. De voorkant van zijn bureau was versierd met de hoofden van Athene, Mars en Medusa. Drie onoverwinnelijke strijders. “Wie voor mijn bureau zit zal leren wat vrezen is,” zei Hitler erover.

Het meeste marmer is nu elders verwerkt. Wie bijvoorbeeld U-Bahn Mohrenstrasse binnenloopt, ziet een opvallend luxueus gedecoreerd station. Het is betegeld met bloedrood marmer. Je kunt het alleen herkennen als je ooit op bezoek was bij Adolf Hitler.

 

De Muur is gevallen, en Berlijn mag weer Berlijn zijn. De Vredesgodin heeft opgelucht ademgehaald toen onder haar Brandenburger Tor de muur door enthousiaste vrijwilligers werd afgebroken. Het was eigenlijk een vergissing, schijnt het. Op een persconferentie maakte de voorlichter van het Oostduitse Politburo een stomme vergissing. Toen hem gevraagd werd wanneer Oostduitsers zonder pasje naar het Westen konden reizen, aarzelde hij even, bladerde wat door zijn dossiers, en zei toen: “Voor zover ik weet: vanaf nu.”

Nadat het die avond was bekendgemaakt op de Tagesschau stroomde een massa van tienduizenden Ossies samen voor de slaghekken van de grensposten. De grenswachters waren net zo overdonderd door het nieuws als iedereen. En er kwamen geen richtlijnen meer van boven, die zeiden dat het allemaal een vergissing was geweest. Uiteindelijk deden ze de slaghekken maar open, zodat iedereen bij de Chaussestrasze en de Bornholmerstrasze erdoor kon. Het werd een euforische nacht. 200.000 Oostduitsers staken op één avond de grens over, en werden als verloren zonen en dochters onthaald met sekt, bloemen en bratwurst. Veel mensen huilen. Menigeen streelt de stenen zuilen van de Brandenburger Tor. Een enkeling werpt een kushandje naar de Vredesgodin, die haar paarden voor het eerst in jaren weer de sporen lijkt te geven.

Nog steeds geven de donkergrijze woonblokken in het Oosten van de stad je het gevoel dat je aan het einde van de wereld staat. Maar andere wijken, zoals Kreuzberg en Mitte, hebben weer hun eigen gezicht gekregen. In de Friedrichstrasse begint een Duits soort PC Hooftstraat te ontstaan, en de Potsdamer Platz wint zijn oude grandeur weer terug met nieuwe wolkenkrabbers. De muur zelf staat in brokstukken bij excentrieke miljonairs die zich dit symbool van vrijheid konden permitteren. En de rest is verwerkt in nieuwe autowegen, waarover Oostduitsers nu naar het Westen kunnen rijden…..zo vaak ze maar willen.

Share This

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *