Route 747 – Belgica 5

Belgica 5

“Ik ijl naar mijn geliefde, de lustige Ourthe die mij schaterend opvangt.” Het staat geschreven aan de Avenue du Hadja, met uitzicht over de leistenen daken van La Roche-en-Ardennes. De bank die aan het graniet zat vastgeklonken ligt nu versplinterd op de grond, maar er bestaat nog een foto uit 1912 met op de bank dominee Perk uit Dordrecht, Marie Adrien Perk, die zulke lovende dingen over La Roche zou schrijven dat het er heden ten dage vergeven is van de Nederlandse toeristen, dit Valkenburg aan de Ourthe.

Uit een minitreintje dat elke zomer over de smalle straatjes hobbelt, klinkt het gekrijs van kinderen en dat typisch boven-Moerdijks gejoel. De straatjes liggen bezaaid met halflege puntzakjes, vertrapte patatten met kledderige mayonnaise-resten. Weten die mountainbikers veel, die nu van de groene hellingen van de Deisterberg afrazen? Weten die kajakkers veel, op de schuimende Ourthe. Hoe kunnen ze ook weten dat een eeuw geleden een jong dichter hier zijn Mathilde naar de andere oever bracht, toen hier nog stilte heerste, en dit de woeste onherbergzame Ardennen waren? Dat dit ooit het hart was van de ruige streek die Shakespeare als decor gebruikte voor zijn Elk Wat Wils. Voor de Britten van zijn generatie was de wereld kleiner dan nu, en dus lagen het Venetië van Othello, het Denemarken van Hamlet en het ondoordringbare Ardeense woud van een vluchtende Franse hertog al aan de randen van de wereld. Maar ook voor de Belgen zelf waren de Ardennen de wereld van chaos en woestenij. Daar hield de overzichtelijkheid van het platte Vlaamse land op en begon een wereld van sprookjes, sagen en legenden. Een rots heet hier als vanzelfsprekend een duivelsrots of heksensprong. Hier, tussen verwrongen stammen en woekerend struikgewas, laat Shakespeare zijn Berthe wonen, in de burcht van La Roche, nu een ruïne…Dat oude La Roche bestaat allang niet meer. Het werd in de Slag Om De Ardennen geheel weggebombardeerd en daarna opnieuw werd gebouwd. Huis voor huis, uit tijdloos natuursteen.

Toerisme bestond nog niet, ruim een eeuw geleden. Gegoede families maakten reizen, met een valies, per trein, en zo ook de familie Perk hier aan op het station van La Roche, op 14 juli 1879. Met zoon Jacques, de fletse jongeman die hier met zijn Mathilde-cyclus naar de onsterfelijkheid zou schrijven. En zich tegelijkertijd onsterfelijk belachelijk zou maken.

Jacques Perk is, wat men noemt, een sensitief jongmens. In de trein heeft zijn vader al zitten vertellen over het Hotel du Nord, waar ze hun intrek zullen nemen. Het zal ook meteen de laatste keer zijn, want als vader Perk in de keuken iemand zijn handen ziet wassen boven een kom met sla, besluit hij voortaan te reserveren bij het deftiger Hotel des Ardennes. Jacques is in de trein met heel andere zaken bezig en gaat steeds broeieriger zitten kijken. Aan een vriend schrijft hij: “In de tweedeklas wagons hebben ze onder het raampje van het portier een bankje zoals je dat achterop arresleden wel ziet. Men kan er slechts schrijdelings op zitten wat ze voor vrouwen minder geschikt maakt. Toen ik echter de deur van het derde compartiment opende zat er een hups jong meisje op zo’n bankje, de rokken opgeschort zodat de edele beentjes vrijelijk de schrijdelingse houding aan konden nemen. Natuurlijk stond ze onmiddellijk blozend op, en verdween naar het vierde compartiment. Ik zette mij in dezelfde houding als zij op het bezeten bankje, en door mijn mooi grijze broek heen voelde ik die heerlijke warmte…”

Het is duidelijk. Jacques Perk staat op scherp. Eerder heeft hij al in laaiende bewoordingen beschreven ‘hoe de mooie heupen en borsten’ van de herbergiersdochter van Hotel des Postes in Dinant ‘door haar peignoir schemerden’. Het schemert al en regent als de familie Perk aankomt in La Roche. Bij het uitpakken van zijn koffer in Hotel du Nord vliegen de hormonen van de bleke domineeszoon Jacques inmiddels tegen de berghellingen op. Stuur dit uiterst smeerbare pakje boter met die bolhoed op de straten van la Roche in, en bij het eerste wat een rok draagt zal hij smelten en cherubijntjes horen zingen.

Jacques Perk hoeft niet eens de straat op! Alleen maar zijn kamer uit. Daar ziet hij Mathilde Thomas, en kwispelend valt hij aan haar voeten. Een andere hotelgast, nog bleker dan Jacques, bekijkt het tafereel van de ontmoeting met een glimlach. Zijn vingers spelen om de ivoren knop van zijn wandelstok. Ze noemen deze excentrieke gast Le Pierrot. Zijn werkelijke naam is Oscar Wilde. In een dorpje waar het aangeharkt toerisme nog niet bestaat, en dat slechts een handjevol voorname reizigers op bezoek heeft, is het geen toeval dat Jacques en Oscar Wilde met elkaar kennismaken en wandelingen maken door de bossen, waarbij ze elkaar om beurten gedichten voorlezen. Veel bergen zullen ze wel niet beklommen hebben, dat zou rampzalig zijn geweest voor de modieuze witte kleding van de heer Wilde. Wel wandelden ze, en bespraken versvoeten, klankplastiek en enjambement. En natuurlijk allerlei ditjes en datjes, zoals de Provencaalse vrouwenverering, Wolfram von Eschenbach’s Parzival, Petrarca’s Natuurhumanisme en het voortreffelijk Ardeens Braadkonijn met truffelsaus dat ze gisteravond in hun gemeenschappelijk hotel geserveerd hebben gekregen.

Voor de op slag verliefde Jacques Perk is het helemaal geen probleem dat de iets oudere Mathilde al verloofd is, met een graaf De Block. Het moet de smartelijk jammerende dichter het gevoel hebben gegeven dat hij een soort Jonge Werther is, die zijn eigen Lot gevonden heeft. Het is ruim een eeuw geleden dat Goethe zijn roman over de verliefde dweper schreef, maar het gevolg is een epidemie geweest, die over heel Europa raasde. Werther verschijnt op serviezen, jongemannen besprenkelen zich met Eau de Werther, dragen ook een blauwe rokjas met geel vest, en gaan, op een kwade dag aan een tafel zitten, met het pistool voor zich, om zich door het hoofd te schieten, met de deuren open, zodat iedereen het horen kan. Zo ver zal Jacques Perk niet gaan. Nee, hij zal een krans van gedichten om haar heen leggen, haar lieflijke gestalte en het volmaakte landschap achter haar eren met een Mathilde-cyclus. Hij zal, in de amper vijf dagen dat ze met elkaar optrekken, maar liefst 103 sonnetten schrijven over wat hij de ideale vrouw noemt. Het is de vraag hoe je dat kunt weten als je aldoor maar aan het schrijven bent, maar hij vindt tijd om wandelingen met haar te maken, en haar blote voeten te kussen als ze door een beekje zijn gewaad. Het feit dat ze verloofd is betekent voor Perk wonderlijk genoeg geen ontmoediging. Integendeel: het maakt hem des te vrijmoediger. Zijn liefde mag, tot aan het taboe van banale driften, bandeloos zijn, vrij en zuiver. In gedachten zal hij haar duizendmaal omhelzen, en hun kinderen zullen gedichten heten.

Hoewel de laatste Werther in Duitsland zich alweer tientallen jaren geleden voor het hoofd geschoten heeft, en de Engelse romantische dichters hun Lake District alweer hebben verlaten, zijn de Mathilde-gedichten van Jacques Perk nieuw in de Nederlandse literatuur. In ons Calvinistische land-zonder-opsmuk is hij de eerste die een modern levensgevoel laat klinken. En in zijn spoor zakken eerst dichters en schrijvers af naar de Ardennen, en pas veel later de toeristen.

Hij werd de Klaroen van de Tachtigers genoemd. Jacques Perk, een ziekelijke bleke domineeszoon met een bolhoed op. Oud is hij niet geworden, 22 jaar. Verliefd? Heel vaak. Al is er niets zo vervelend als een verliefde dichter, zo vervuld van zijn eigen gevoel dat ie nauwelijks tijd heeft voor de liefde. Mathilde Thomas zal zich in die vijf dagen af en toe best overbodig hebben gevoeld, als ze naar die vlassige Hollander keek die zich had verscholen tussen alweer nieuwe dichtregels. Aldoor maar de Beatrice van Dante en de Laura van Petrarca zijn…het gaat je behoorlijk de keel uithangen om een muze te zijn als je gewoon gezellig een eindje wilde gaan wandelen!

Natuurziel uit zich in haar lied, in elke ster haar blik

Van zonnegoud haar lokken, hemelsblauw het blauw van haar dromende ogen

Haar boezem berg en golvend woud

Jaren na de dood van Perk kan Mathilde zich de Nederlander uit La Roche nauwelijks meer herinneren. Ja, ze weet nog wel dat ze een paar dagen kennis heeft gehad aan iemand die ze ‘vervelend, sloom en kleverig’ had gevonden…

Share This

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *