Route 747 – IJsland

IJsland

Toen ik in de verte door mijn vliegtuigraampje een heel klein eiland zag moest ik opeens denken aan Bisschop Gijssen. Het komt zelden voor dat ik zomaar ineens aan Bisschop Gijssen moet denken. En laten we eerlijk zijn: er was niet zo lang geleden een tijd dat iedereen een mening over hem had. Maar sinds hij enkele jaren geleden door het Vaticaan naar IJsland werd gestuurd zijn we hem ijskoud vergeten. Is er niemand meer die op een ochtend wakker wordt en ineens denkt: hoe zou het toch met Bisschop Gijssen zijn? Zou hij wel genoeg warme kleren bij zich hebben? Wat dat betreft zijn we een wreed volkje.

Ik ben inmiddels een paar dagen op IJsland, het eiland dat 3x zo groot is als Nederland, en in totaal nog geen 280.000 inwoners telt, 3 per vierkante kilometer. Toen ik onder het vliegtuig het onafzienbare mostapijt zag dat de lavavelden van Reykjanes bedekt, dacht ik even dat we een nieuwe planeet hadden ontdekt, waar we met zijn allen –nou ja, met z’n allen- opnieuw kunnen beginnen. Zoveel natuur voor zo weinig mensen! Ik heb mijn intrek genomen in het Edda Hotel in Reykjavic en op dit moment sta ik in een eindeloos uitgestrekte glooiende groene vlakte, met hier en daar wat pseudo-kraters die een onwerkelijk maanlandschap vormen. Deze wereld is volmaakt verlaten en wezenloos mooi. De stilte is totaal. IS DAAR IEMAND?

En ineens begrijp ik waarom wij nooit meer iets van Gijssen hebben gehoord. Die heeft het hier waarschijnlijk uitstekend naar zijn zin. Van de 280.000 IJslanders is nog geen procent katholiek, dat zijn er in totaal 2500. Die kunnen bij wijze van spreken met zijn allen in die ene Katholieke Kerk die IJsland rijk is. Dat is te overzien.

Het zou trouwens voor iedereen die een beetje overspannen is geraakt van onze jachtige volle landje met zijn luchtvervuiling letterlijk een verademing zijn om eens op IJsland rond te gaan lopen. Dat eiland in the middle of nowhere, 900 kilometer ten noorden van Schotland en 900 kilometer ten westen van Noorwegen.

De taal die men spreekt is het pure onversneden Germaans dat de Vikingen er in de Middeleeuwen importeerden. Daar zit geen woord buitenlands bij. Het woord ‘computer’ kennen ze niet. Toen ze zagen dat dat iets met cijfers te maken had, zei men: dan noemen we het dus ‘cijfers’ oftewel ‘tölur’. Zo heet een telefoon er gewoon ‘snoer’, en een straalvliegtuig noemen ze ‘thota’, dat ‘snelle vlucht van een vogel’ betekent. Het Ijslands is in de loop der eeuwen zo weinig veranderd dat ze het Middeleeuwse sagenboek de Edda gewoon nog kunnen lezen, alsof hij vandaag geschreven is.

Net zo overzichtelijk is het gesteld met de plaatsnamen op IJsland. Er zijn er nog geen 100, dorpen en steden die bijna allemaal langs de kust liggen omdat het binnenland (80% van het oppervlak) onbewoonbaar is. In bijna al die plaatsnamen kom je wel het voorvoegsel ‘reyk’ of het achtervoegsel ‘vik’ of ‘dur’ tegen. Dat komt omdat al die plaatsen simpelweg vernoemd zijn naar hun ligging…in de buurt van een bron, een berg of een kloof.

Datzelfde geldt voor de persoonsnamen. IJsland kent twee telefoonboeken: een voor Reykjavic en een voor alles daarbuiten. Iedereen staat daar vermeldt op volgorde van voornaam, want achternamen, dat was een idee van Napoleon, en die heeft IJsland nooit gehaald. Dus heeft iedereen als achternaam de voornaam van zijn vader. Leif, de zoon van Erik Svinsson, heet dus Leif Ericson. Wordt het een dochter, die Thordis gaat heten, dan noemt men haar Thordis Ericsdottir. En zo kan het voorkomen dat in een gezin met twee kinderen iedereen een andere achternaam heeft. Dat maakt niet uit, want die achternaam hangt er maar een beetje bij, en wordt zelden gebruikt. De president van IJsland heet Olafur Grimsson, maar niemand zal hem ooit president Grimsson
noemen, eerder nog president Olafur. En dat is ook de reden dat déze zangeres beroemd werd als kortweg Björk.

IS DAAR IEMAND? Helemaal niemand. Ik loop over een eindeloos groene vlakte met grote stukken waar de aarde wit met bruin is omdat hier hete bronnen actief zijn. In de verte zie ik de witbesneeuwde toppen van de Hvannadalsnukur. Ik zuig de lucht in mijn longen. Het bestaat dus echt, het land bestaat waar lucht, water en aarde nog zuiver zijn. Nergens is de kracht van de natuur zo zichtbaar. Op IJsland vind je gletjers, warmwaterbronnen, kraters, vulkanen en met sneeuw bedekte vlakten, waardoor je je in een andere wereld waant. Het landschap is ruig, onaangetast en lijkt zo ondoordringbaar dat het eigenlijk helemaal niet zo vreemd zou zijn als ergens een sprookjesvolk huist. Misschien is het wel daarom dat de mensen hier in het bestaan van elfjes, trollen, berggeesten en dwergen geloven. Nog steeds maaien boeren met een ruime boog om de heuvel heen waarvan men zegt dat er dwergen wonen. En het is nog niet eens zo lang geleden dat in het Ijslandse parlement, het Althing, werd besloten een recht geplande weg alsnog met een boog om een elfenheuvel heen te leiden. Men vertelt elkaar nog steeds over de oeroude bewonertjes van het eiland, op de lange winteravonden. En die kunnen heel lang duren; van november tot maart kennen de Ijslandse dagen maar 5 uur licht. Daar staat tegenover dat het in de zomer nauwelijks donker wordt.

Het Ijslandse parlement, waarin overigens geen elfjes of dwergen zitting hebben, nam al in 1935 als eerste Europese land een wet aan die abortus legaliseerde. Daar staat tegenover dat diezelfde Althing ooit een avondklok voor kinderen instelde, die nog steeds van kracht is. In de winter moeten kinderen tot 12 jaar voor achten binnen zijn…in de zomer mogen ze van de regering iets langer buiten blijven, tot 10 uur. Voor kinderen van 13 tot 16 geldt een avondklok van 10 uur in de winter en 12 uur in de zomer. Ondanks dat heeft Reykjavic een bruisend uitgaansleven. Vrijwel alle populaire pubs, café’s en nachtclubs liggen in het centrum van de stad. Bars, restaurants en discotheken vind je verspreid over de Laugavegur en de zijstraten Austurstræti, Hafnarstræti en Laekjargata. Voordat de IJslanders uitgaan drinken ze thuis alvast voor, vanwege de hemeltergend hoge prijzen; net als in Scandinavië betaal je voor een pilsje al gauw een tientje. Veel Ijslanders hebben dan ook een stokerij aan huis. Brennivin heet de brandewijn van het eiland, gemaakt van aardappelen en karwijzaad.

Ik zit op een heuvel en kijk uit over het dorp aan de rivier in de besneeuwde vallei. Het is lente, maar als ik naar witte wereld kijk, die in het eeuwige schemer wordt verlicht door straatlantaarns, en als ik de gele en rode houten huizen zie, met overal het gezellige licht van schemerlampen, dan realiseer ik me dat het hier altijd kerstsfeer is, en dat de IJslanders huismussen zijn, net als wij in de decembermaand, maar dan het hele jaar door. Het enige levende wezen dat ik in al die uren zie is een klein meisje dat van de ene voordeur naar de andere rent om een kopje suiker terug te brengen naar de buren, die ongetwijfeld Jansson of Leifson heten.

Zo vanzelfsprekend als het uit-eten-gaan in Zuideuropese landen is, zo zeldzaam komt het hier voor, en zo duur is het. Voor het eten hoef je het niet te doen. Sommige gerechten lijken voor ons idee regelrecht uit een horrorfilm afkomstig. Wat te denken van de populaire specialiteit ‘hakirl’ dat bestaat uit bedorven haaienvlees, dat 3 tot 6 maanden onder het zand is begraven. Of ‘harofiskur’, schelvis die zolang in de buitenlucht is gedroogd dat hij broos is geworden. De IJslanders eten hem met boter.

Ik rijd van Reyjavik naar Selfoss, met een ruime omweg via Pingvellir en Geysir. Het is een route langs de Zuidelijke Westkust van IJsland. Ik was graag het binnenland ingereden, maar de hooglandroutes gaan pas in augustus open. En zelfs nu blijkt de huur van een jeep geen overbodige luxe: ik moet regelmatig dwars door rivieren rijden. De almacht van de natuur is hier totaal. De mooie sprookjesachtige waterval bij Tröllafoss, langs de uitlopers van het Hengill-gebergte, Thingvallavatn, het grootste meer van IJsland, vol forel en murta, een 25 centimeter lange vis die alleen hier voorkomt. En dan, na een schemertocht langs dat indrukwekkende meer, kom je in het Nationale Park Thingvellir, een verzakking in de aarde van 6 bij 49 kilometer die de geologische grens vormt tussen het Amerikaanse en het Europese continent. Het is ongelooflijk: je kunt het breukvlak zien. En metingen hebben aangetoond dat de twee continenten per jaar 1 a 2 centimeters uit elkaar groeien, dus als je hier maar lang genoeg bleef staan zou je vanzelf in een spagaat terecht komen! Thingvellir. Dat moet iets te maken hebben met het Thing, zoals de Vikingen hun openbare gerechten noemden. En inderdaad: dit is de plaats waar het Ijslandse parlement, het Althing, in 930 voor het eerst bijeen kwam. Tenslotte waren het Vikingen, die zich eerst in Schotland en Ierland gevestigd hadden, die op een ontdekkingstocht gingen waarbij ze uiteindelijk, vele eeuwen voor Columbus, Amerika zouden ontdekken. Die tocht voerde hen langs het mooie groene IJsland. Die tamelijke onaantrekkelijke naam moeten ze toen expres gekozen hebben om ervoor te zorgen dat de toestroom van andere Vikingen niet te groot zou worden. Zoals ze later, toen ze veel mensen wilden trekken om het barre witte land ten Westen van IJsland te gaan verkennen, expres voor de aantrekkelijke naam Groenland kozen. De Vikingen vestigden zich op IJsland met hun Ierse slaven. En tot op de dag van vandaag hoor je die Keltische invloed terug in de muziek die hier gemaakt wordt.

Ik rijd Thingvellir uit, langs de rivier de Öxara waar ooit vrouwen die overspel hadden gepleegd in een zak werden gebonden en in de rivier gegooid. De mannen werden meestal verbannen en staken met hun Drakkarschepen de zee over om Dorestad of Lindisfarne te gaan plunderen. Aan de horizon is de schildvulkaan Skjaldbreidur zichtbaar, als ik richting Geysir rijd, waar zich de bekendste springbron ter wereld bevindt. Vroeger spoot deze geiser ieder half uur, 40 tot 60 meter hoog, maar toeristen hebben de ongelukkige gewoonte ontwikkeld om geisers te activeren door er wat zeep in te gooien. Met het gevolg dat sommige geisers nu dood zijn tengevolge van een ontregelde waterhuishouding. Er zijn er echter nog genoeg. Vanaf de berg Laugarfjall heb ik een overzicht over een geothermisch veld vol fraai gekleurde warmtebronnen. Ik zie vrolijk gekleurde havenstadjes op mijn reis, imposante vulkanen, een soort van alpenweiden met grazende koeien tegen een decor van machtige sneeuwbetopte bergen. Ik zie diepe kloven, stralende watervallen en ruige fjorden. Vreemd genoeg heb ik één ding steeds gemist op IJsland: bos, woud. Dat heeft alles te maken met de harde rotsbodem en het lavagesteente, waarop wel korstmossen en het bekende ijslandse mos wil groeien, maar bomen…ach, hier en daar zie je af en toe een verzameling berkenbomen. Daar gaan de IJslanders graag picknicken in de zomerse weekenden. Maar veel is het niet, hier en daar zo’n plukje lage bomen. Ze zeggen dan tegen elkaar: wat moet je hier doen als je in het bos verdwaald? Opstaan! Ik moet wel op de weg letten, want ik ben in de Pórsmörk terecht gekomen, een gebied tussen de gletsjers en rivieren. Veel beschutte dalen, klippen,  smalle diepe kloven, kristalheldere stroompjes en groezelige gletsjerrivieren. In dit gebied hebben zich altijd veel vogelvrijverklaarden schuilgehouden, en ik kan me voorstellen waarom: het is tamelijk onherbergzaam. Ik rijd tot aan de gletsjerrivier de Krossa, waar men mij afraadt die –zelfs met de jeep- door te steken. In plaats daarvan ga ik in Skálholt kijken naar een gedenkteken op de plaats waar tijdens de Deense overheersing de katholieke IJslanders werden gedwongen over te stappen op het Lutherse geloof en waar de laatste katholieke bisschop Jon Arason met zijn drie zonen werd onthoofd. Later zou hier de enige katholieke kerk van IJsland gebouwd worden, een houten kathedraal die in 1802 werd afgebroken en in planken bij opbod werd verkocht. Het 15e eeuwse altaar bleef bewaard, en doet nu dienst in de kerk van Reykjavic. Waar iedere zondag Jo Gijssen zijn getrouwen toespreekt.

Op de terugweg zie ik hem voor me in zijn houten pastorie, bij de open haard, met een extra plaid over de schouders, de bisschop die het te heet onder de voeten werd in Roermond en nu tussen de geisers en de gletsjers misschien wel een herderlijke brief zit te schrijven aan zijn parochie, in het Latijn…of misschien zelfs wel in IJslands runenschrift…

 

 

 

Share This

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *