Route 747 – Madagascar

Madagascar,jpg

Antananarivo, kortweg Tana, is een van de armoedigste hoofdsteden ter wereld, en tegelijk een van de steden waar je de meeste lachsalvo’s hoort weerklinken. Je ziet alleen laagbouw, sjofel, in verregaande staat van postkoloniaal verval. In 1960 is Madagascar een onafhankelijke republiek geworden, maar de brede Franse boulevards zijn gebleven, al ligt de troep er nu hoog opgehoopt, en struikel je over de kapotte rioleringen. Als je maar lang genoeg in Tana blijft krijgt de stad vanzelf een zekere gruizige charme, en raak je gewend aan de weeë geur in de straten. In het hotel is het badwater bruin en ruikt naar vanille; ’s morgens krijg ik thee die ook al bruin is en naar vanille ruikt.

“Hoe denk je dat die Côtier aan zijn concessie is gekomen om te mogen kappen in het Andasibe-woud?” De ogen van Nivo glinsteren vervaarlijk in de bar van Hotel Colbert. Het is die eeuwige politieke tweedeling die Madagascar al vele jaren lam legt: De Merinas en de Cotiers. De invloedrijke Merinas zijn de mensen van de hoogvlakte, van het centrale deel waarin ook de hoofdstad Tana ligt. En de Cotiers, de mensen van de kust, zijn veruit in de meerderheid. De Cotiers zullen nooit een Merina tot president kiezen. Maar kiezen ze een Cotiers, dan kan die rekenen op tegenwerking van alle ambtenaren, die in meerderheid Merina zijn. En omdat Nivo een Merina is hebben de Cotiers het altijd gedaan. En terwijl hij doorverteld raakt mijn hoofd vol van alle belangen en intriges waar de stad van gonst. Louche concessies voor de houthak, geheimzinnige airstrips die midden in het regenwoud worden aangelegd, het illegaal delven van saffier en het smokkelen van goud. Nivo praat veel en graag, net als alle Malagassiërs, het hartelijkste volk dat ik ooit ben tegengekomen. Alleen…ze zeggen allemaal wat anders in hun mengeltaal van malagassisch, frans en engels. Vraag naar de kwaliteit van een bepaalde weg en de een zal je omstandig uitleggen dat het is alsof je over de geschubde rug van een reuzenkrokodil rijdt, de ander zal lyrisch uitroepen dat de Rue de Tivoli er een achteraf steegje bij vergeleken is. Vraag of er interessante dingen te zien zijn in dat stadje met die naam die zo soepel van de tong glijdt, Anamatarateviolala, en de een zal er in zulke gloedvolle bewoordingen over spreken dat je denkt er minstens twee warenhuizen aan te treffen, de ander zal je vertellen dat het daar gastronomisch gezien ongeveer de Sahara is.

“Je moet naar Pierre vragen als je in Anamatarateviolala bent,” zegt Novi.

“Waar kan ik die vinden dan?”

“Oh, dat kun je aan elke willekeurige voorbijganger vragen. Iedereen kent Pierre. Hij weet alles te regelen. Hij zou je bovenop de Eifeltoren een dinosaurus kunnen bezorgen, of een diepvriezer op de Noordpool.” Eén ding: ga vooral niet reikhalzend zitten uitkijken naar de ontmoeting met deze weldoener, want als je eenmaal in Anamatarateviolala bent aangekomen zal blijken dat niemand ooit van hem gehoord heeft. Op elke hoek van Tana kun je nog altijd Franse stokbroden kopen, maar ook de oeverloze welbespraaktheid en een ruim bemeten fantasie hebben de inwoners van deze stad van de Fransen overgenomen.

In de bar van het Colbert Hotel (genoemd naar de Franse minister) staat een leger bier- en colaflesjes op de tafels, met overal drankrekeningen, allerlei veelkleurige foldertjes en in haast volgekrabbelde briefjes die met geen mogelijkheid te ontcijferen zijn. Er trekt een bonte mengeling van gezichten langs: wit, café au lait, donkerbruin of zo geel als zeemleer. Soms komt er iemand op mijn tafelgenoot afrennen en schudt handen met Franse hevigheid. Ook ik mag delen in de hartelijkheid en al gauw zit onze tafel vol met mannen die allemaal hun verhalen te vertellen hebben. Ik bestel nog wat flesjes bier voor iedereen, bier gemaakt met suikerriet dat in het Noorden wordt verbouwd. Als ik dan argeloos vraag waar ik de lemuren kan vinden, zie ik louter glimlachende gezichten. En maakt Nivo met beide handen een alles omvattende boog in de lucht. Het is net zo’n domme vraag als iemand die op Schiphol vraagt waar in Nederland fietsers gezien kunnen worden. De lemuur-aapjes, die verbaasd kijkende variant in de evolutie zijn namelijk overal op Madagascar te vinden. Net als tweederde van de totale wereldpopulatie aan kameleons, 1000 verschillende soorten orchideëen, alle vetplanten die je je kunt voorstellen en zeven verschillende soorten baobapbomen, terwijl er op het Afrikaanse continent maar één soort te vinden is.

Madagascar, na Groenland, Nieuw-Guinea en Borneo het grootste eiland ter wereld, heeft voor 80% planten en dieren die volstrekt uniek zijn, en dus nergens anders voorkomen. “Het is het beloofde land voor biologen,” zei de Fransman Philibert de Commerson. “De natuur schijnt zich hier te hebben teruggetrokken in een privé-heiligdom, waar ze aan andere modellen kon werken dan ze ooit elders gebruikte.”

Het is waar. Bij iedere stap die je op dit eiland zet ontmoet je bizarre en wonderbaarlijke vormen. Reuzencactussen, amar dan met houten stammen als bomen. 150 soorten kikkers, 300 soorten reptielen, 125 soorten broedvogels en 100 soorten zoogdieren die nergens anders ter wereld bestaan.

Zoals Noord-Amerika ooit één geheel vormde met Eurazië, zo had je op het Zuidelijke halfrond Gondwana, dat bestond uit Zuid-Amerika, Afrika, India en Australië. Toen dit supercontinent in stukken uiteenviel, raakte ook Madagascar los van Afrika, zo’n 175 miljoen jaar geleden. Het was de Krijttijd, het tijdperk van de reptielen, de tijd dat bloeiende planten nog aan het begin van hun evolutie stonden. Enkele overblijfselen uit deze fossiele tijd kruipen allang niet meer rond in Afrika, maar nog wel op Madagascar: de boa constrictor en de reuzenschildpad. En nog geen 500 jaar geleden was Madagascar het thuis van de zwaarste vogel die ooit geleefd heeft, de 3 meter grote Olifantvogel. Het zijn de afstammelingen van de stoutmoedigste diersoorten die je hier op Madagascar vindt. De dieren die het lef hadden om de oversteek te maken en het geluk de kust van Madagascar te bereiken, in de tijd dat dit eiland nog iets dichter bij de continenten lag. Toen het eiland verder wegdreef haalden meer recente levensvormen het niet meer.

Als je langs de in de zon glinsterende rijstvelden rijdt, langs het terrassenlandschap, de heidevelden, de woestijn, dan kom je uiteindelijk in het regenwoud terecht. En daar zul je dat beestje vinden dat met geen enkel ander dier te vergelijken is, de Aye Aye. Het is een van de 25 soorten lemuren die op het eiland voorkomen, ooit wijdverspreid in Afrika tot ze daar in de evolutie naar de vergetelheid verbannen werden door hun slimmere neefjes, de apen.

Het eerste wat je ziet zijn de rode verbaasde oogjes in het kleine zwarte hondenkopje met rondom een kraag van witte haartjes. Het bruine donslijfje heeft alles van een aapje, maar de krulstaart is die van een eekhoorn, en de doorgroeiende tanden geven hem weer iets van een knaagdier. De Aye Aye is boven alles een kolderdiertje dat je verwacht aan te treffen als er zojuist een vliegende schotel is geland. Deze vreemde mutatie in de evolutie kon alleen overleven op een eiland dat zich geheel geïsoleerd van de rest van de wereld heeft ontwikkeld tot een wonderlijk paradijs.

De bewoners van het eiland denken er anders over. Een paradijs kun je niet eten. En dus kapt de Malagassiër die door de droogte uit het Zuiden is verdreven naar het noordelijke regenwoud, bomen in het baobapbos bij Analabe. Hij heeft die open plek gewoon nodig voor een klein maniokveld, om zijn gezin morgen te kunnen voeden. Maar niet alleen die ene vluchteling, ook gewetenloze multinationals zijn al jarenlang bezig het regenwoud stelselmatig te kappen, waardoor niet alleen de aye aye, maar ook vele andere unieke dieren en planten dreigen uit te sterven op Madagascar. Dat ìs al gebeurd op de steppenvlakten in het droge Zuiden waar rondtrekkende herders elk jaar grote stukken land in brand steken. Ze doen dit zodat op de plaats waar het stugge taaie gras groeide binnen enkele weken jonge groene grasscheuten uit de grond zullen schieten en hun kudde van Zeboe’s weer zullen kunnen grazen. Hierdoor verbranden ook de struiken en bomen op deze vlaktes, alleen de vuurbestendige Safraanpalm doorstaat de enorme steppebrand.

Ook het verdwenen Alaotrameer is een triest verhaal. Het was het grootste meer van het eiland, hèt rijstgebied van Madagascar, dat genoeg rijst produceerde voor het hele eiland. Rond het meer ligt een reeks heuvels die een met bos waren bedekt. In de loop der jaren zijn alle bomen op dit natuurlijke bastion, dat het meer beschermde, gekapt om akker aan te kunnen leggen. Maar wat op de akkers werd verbouwd hield maar enkele jaren stand, want nu er geen bomen meer waren begonnen de heuvels te eroderen, en de grond zakte als een rode gletsjer in het meer, dat verstopt raakte en zelfs geheel verdween. Rijst kan er nu niet meer verbouwd worden en Madagascar moet het nationale volksvoedsel tegen duur geld importeren uit het buitenland.

Gelukkig heeft de regering van Madagascar de laatste jaren ingezien dat het tij gekeerd moet worden om een milieuramp te voorkomen. Het ooit grotendeels beboste eiland heeft nog maar een vijfde van zijn wouden over; de schatkamer van de natuur, die hier ooit een eigen microkosmos vormde, ligt nu als een baksteen in de zon te bakken. De regen lost kostbare mineralen op en die stromen langs ontboste hellingen in rivieren; bijvoorbeeld in de Mahajilo, die op hun beurt de Indische Oceaan rood kleuren. Volgens Amerikaanse astronauten die de aarde op afstand konden zien, leek Madagascar, bijgenaamd het Grote Rode Eiland, dood te bloeden in zee….

Ik loop de bar van het Colbert Hotel uit. Want het is vrijdag en dus is er Zoma, de grootste en fascinerendste markt van het Zuidelijk halfrond. Vanuit de verte lijkt de markt een veld vol champignons, want onder een zee van witte paraplu’s stroomt hoofdstad Tana samen om handel te drijven. Hoog opgetaste bergen rode en groene peulvruchten…bundels kruiden in elke denkbare tint groen en bruin…bergen sla en waterkers, druipend van het water….brokken zoethout, stokjes kaneel, vanillepeulen, bladeren van de geurige ylang-ylang struiken…wanordelijke bundels kippen met bijeengeboden poten en zacht kwakende eenden….daarnaast ligt een verzameling karpers, zij aan zij, chagrijnig met de bekken open, met hun zilvergerande schubben waardoor ze op ridders in maliënkolders lijken…de kramen met vlees daarnaast, de laatste rustplaats van de gebochelde zeeboe’s; bloederige karkassen in een trillende wolk vliegen. Over een schaal met ontvelde en gekokkte runderlippen staat een oude vrouw met een gezicht van walnoot gebogen. Met een tinnen vork schuift ze de plakken vlees haar tandeloze mond in. Achter een stapel raffia manden zitten tienermeisjes in kleurige jurken tussen stapels cassave-knollen. Nadat ze in de zon hebben liggen drogen moeten nu de schillen er met de hand afgepeld worden. Terwijl ze hiermee bezig zijn worden de laatste roddels uitgewisseld en giechelen de meisjes doorlopend, zoals meisjes dat over de hele wereld nu eenmaal doen. Achter hen, bij de rivier, zie ik een beeld dat minstens net zo vertrouwd is: terwijl de mannen over het water van de rivier in de verte turen staan de vrouwen beneden aan de kade grote bakstenen, die net door een boot zijn gelost, op hun hoofd te stapelen. Met verbazing zie ik hoe ze van de stenen, twee aan twee, een toren van 6 verdiepingen maken, een toren die geen moment wankelt, ook niet als ze van de kade beneden de heuvel op lopen die naar de bouwplaats leidt, langs de mannen, die doelloos in de verte turen, dromend van rijkdom en luxe auto’s, zoals wij plegen te dromen van eilanden met exotische dieren, 100 soorten orchideëen en stranden met palmen die ons verleidelijk toewuiven…

Share This

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *