Meteen nadat ik de afslag Napoli heb genomen kom ik in een file terecht. De reden blijkt een volksoploopje midden op de autoweg, waar een aantal auto’s min of meer verstrengeld op de weg staan, en de bestuurders onderling meningen uitwisselen over hoe dat nou toch allemaal zo gekomen is. Italianen hebben de gewoonte om van elke gebeurtenis die zich in hun leven voordoet in alle staten te raken. En ook deze mannen staan met felle ogen elkaar dood te wensen, druk gebaren makend en allerlei aria’s zingend.
Wie Napels per auto wil bezoeken kan dat het beste doen op een moment dat hij toch al een beetje levensmoe was. Wie nog nooit een verkeersongeluk van heel dichtbij heeft meegemaakt kan daarvoor bij ieder kruispunt terecht. Waar uitsluitend de verkeersregels van de menselijke intuïtie gelden. Het komt erop neer dat niet rechts voorrang heeft, maar de automobilist die om uiteenlopende redenen dènkt voorrang te hebben. Dat kan zijn het simpele feit dat hij een agressievere claxon heeft, of dat de vervloekingen en verwensingen die hij van achter zijn open raampje naar de andere gladiatoren schreeuwt gewoon overtuigender zijn. Uiteindelijk wint meestal de auto met de meeste deuken in zijn staat van dienst. Is dit wel een ANWB-goedgekeurde stad, of zijn de inspecteurs die daarover beslissen tot bij de stadspoorten gekomen, toen omgedraaid en schaterend teruggereden naar de beschaving? En toch: zelfs de reiziger die het centrum van deze stad slechts wist te bereiken met de krullen van de blikschade nog in zijn haar, zal stamelen: dit is de mooiste stad die ik ooit gezien heb!
Napoli is, veel meer nog dan Rome, het Italië van de Italianen zelf. In een stad die als een waaier vanuit de bergen naar beneden is gebouwd, naar de Golf van Napels, kom je al gauw terecht in een doolhof van kleine winkelstraatjes. Natuurlijk, de Via Toledo en de Via Chiaia zijn prachtig en je vindt er de meest luxueuze modezaken…de Via Nuovo Marina die langs de baai loopt is een indrukwekkende boulevard met zijn palmbomen en zijn klassieke okerbruine herenhuizen… maar in de oude wijken ademt de stad, en kun je eindeloos dolen langs winkels en stalletjes. Vaak zijn de straten en pleinen genoemd naar de beroepen die er worden uitgeoefend, zoals het Goudsmedenplein of de Via San Biagio del Librai, waar je een boekwinkel vindt als Colonnese, waar ze traditionele Napolitaanse boeken verkopen. Ook kun je er de beroemde tweedehandswinkel Quagliozza vinden, waar ze alles verkopen wat je maar zou kunnen willen zoeken, van lampekappen tot telefoons. De ouderwetse en autenthieke sfeer in de straten wordt vooral bepaald door de Napolitaanse huizen: kleurschakeringen van vanille en oudrose tot terracotta, met een overdaad aan kleine vierkante raampjes en smeedijzeren balkons.
Het is een Italiaanse gewoonte te ontbijten in een bar om de hoek met een cappucino en een warme croissant. In tegenstelling tot andere steden in Europa hebben de bars in Napoli geen tafeltjes, meestal alleen een toog waaraan de klanten snel hun koffie drinken. Een historische bar is Caffé Gambrinus, dat vroeger door veel beroemdheden werd bezocht. Maar ook Bar Prencipe op het Piazza Municipio, met zijn oorspronkelijke art-deco-interieur is de moeite waard. De beste koffie wordt geschonken in Caffé Mexico op het Piazza Dante of Café Do Brasil tegenover Teotro Diana, beiden te vinden in de uitgaanswijk Vomero. De Napolitaanse tearooms zijn al eeuwenoud en wereldberoemd. In de wat duurdere wijk Chiaia kan men de Gran Bar Riviera vinden, waar ooit de Tartufo werd uitgevonden, ijs gevuld met kastanjecreme. Wie op zoek is naar het volmaakte Italiaanse ijsmoment kan het beste meteen naar La Scimmia gaan, aan de Piazza Carita of naar Soave in Vomero. De Napolitaan zelf stopt voor zijn hapjes en drankjes meestal bij een caravan langs de weg, waar je al voor 60 cent een halve liter Peroni bier koopt. In Italiaanse megasupermarkten als Euromercato, gelegen buiten de stad, is uiteraard een overdaad aan verse pasta’s te vinden, en sterke drank tegen vooroorlogse prijzen.
Volgens de Griekse mythologie is Napels gebouwd op de plaats waar de sirene Parthenope aan land spoelde nadat ze door Odysseus was afgewezen. Al in de 10e eeuw voor Christus zouden Griekse kolonisten van Rhodos hier een kolonie hebben gesticht. Paleopolis noemden ze het. Later zouden de Grieken naast deze oude stad een nieuwe bouwen, Neapolis, Napoli. Een belangrijk handelscentrum dat na de Val van het Romeinse Rijk eerst onder Byzantijnse, daarna onder Normandische en later onder Spaanse invloed kwam. Met de komst van het Huis van Aragon werd Napoli zelfs hoofdstad, en beleefde zijn gouden tijden in de 15e eeuw. Veel kerken als de Santa Chiara en de San Lorenzo, maar ook het Capuano-kasteel, het Palazzo Reale en het typisch Spaanse Castel Nuovo herinneren aan de dagen van Aragon. Maar het meest indrukwekkende monument van Napoli is toch wel de stoere burcht Castel del’Ovo dat op een landtong in de Golf van Napels gebouwd is en opdoemt achter de brede boulevard met zijn historische hotels. Wie mooie stukjes stad wil zien en wil genieten van vergezichten over de baai kan het beste de boulevard Nuovo Marina net zo lang afrijden tot hij vanzelf langs de buitenkant van de stad tegen de heuvels op rijdt, langs prachtige parken en herenhuizen.
Eerst Napels zien en dan sterven. Eigenlijk zou je zes levens moeten hebben om Napoli in al zijn facetten te kunnen zien. Zelf had ik wekenlang rondgezworven in de wijken Chiaia, Vomero en Toledo, toen ik erachter kwam dat er nog een baai bestond, waaraan nòg een Napoli bleek te liggen, Spaccanapoli, Decumano en Capodimonte.
Napels is altijd beroemd geweest om de levendigheid van zijn straten en pleinen. De levenslust in de wijk Toledo verbaasde buitenlandse bezoekers als Stendhal en Goethe. “Men kan schrijven of schilderen zoveel men wil, maar deze stad, de kust, de baai, de Vesuvius, de citadels, de villa’s, alles gaat alle beschrijving te boven.” Aan de andere kant moeten bezoekers ook wennen aan sfeer van dolce far niente die in deze stad heerst, het zalige nietsdoen. Wie uit een Westeuropees land komt en eraan gewend is dat iedereen altijd ergens heen moet, knippert even met zijn ogen en probeert te begrijpen wat hier gaande is, of vooral: wat hier niet gaande is. Want de meeste Napolitanen staan of zitten op straat en het enige wat ze van plan zijn is dat voorlopig even te blijven doen. Ze kijken wat en denken wat (hoewel ze dat straks ook nog altijd kunnen doen), ze praten wat met iemand die langskomt… Dit is tenslotte Zuid-Italië, het land van vroeger, in tegenstelling tot het Noorden, tot steden als Milaan, waar produktie gedraaid wordt, waar het leven modern is, en waar de mensen niet in armoede leven zoals hier.
Al die armoede vind je terug in zijn meest schilderachtige vorm in het Quartieri Spagnoli, de wijk die in de 17e eeuw werd gebouwd om de Spaanse troepen te huisvesten. De lichtbruine huizenblokken zijn zo dicht tegen elkaar gebouwd dat je de overbuurman een hand kunt geven, en als je boven je kijkt zie je een zee van balkonnetjes met zwarte gietijzeren hekjes waaraan het wasgoed te drogen hangt. Voor de azuurblauwe deur van een woning zijn enkele planken over gekleurde plastic kratten gelegd. Op ronde schalen liggen sardines, ansjovis, bonen en kruiden uitgestald. Een oude mevrouw zit achter een vierkant plateau met pakjes sigaretten en stroken lootjes. De trekking van de loterij is nog steeds elke week, als een geblinddoekt kind de winnende loten trekt, maar beheerst niet meer het leven van de Napolitanen zoals dat in voorbij eeuwen wel het geval was.
Ik sla de hoek om, en loop naar de Salita Anna di Palazzo, vlakbij het Capodimonte Paleis. Eindelijk ga ik hem eten waar hij thuishoort, misschien wel de beste culinaire uitvinding ter wereld: de pizza. Niet bedacht door een beroemd kok, maar geboren in de grootste armoede. Want Napolitaanse moeders hadden de gewoonte om resten voedsel bij elkaar te gooien op een ronde koek van brooddeeg, die werd besmeerd met wat olijfolie en tomatenpuree, en dan op het dak in de zon werd gelegd tot hij gebakken was. Niemand nam er nota van tot koningin Margherita tijdens een rondrit per koets een aantal van die pizza’s op het dak van een laag boerenhuisje zag en er een wilde proeven. Nog altijd is de pizza die ter ere van haar werd gemaakt in de nationale driekleur rood-wit-groen (tomaat, mozzarella en basilicum) de Pizza Margherita die nu overal ter wereld gemaakt wordt.
In 1780 was hier de allereerste pizzeria gevestigd, Pietro…e basta cosi! Tegenwoordig draagt het oudste en beroemdste pizza-restaurant ter wereld de naam Pizzeria Brandi. Als ik naar binnen loop lijkt het of de tijd heeft stilgestaan. Ik zak verbaasd neer aan een tafeltje en overzie het tafereel: druk gegons en geroezemoes…lange tafels met daaraan grote Italiaanse families. Oma’s, opa’s, ooms, tantes, neefjes, nichtjes en kleinkinderen proberen elkaar allemaal tegelijkertijd een verhaal te vertellen en maken allemaal tegelijk drukke gebaren om die verhalen nog levendiger te maken. In de hoek van het restaurant een uitstalkast van enkele meters lang. Achter het glas ligt een overdadige rijkdom aan Italiaanse hapjes uitgestald, en van ingrediënten voor pizza’s, zo overweldigend gevarieerd van aanbod, dat de alluminium bakjes van onze Nederlandse pizzeria’s erbij verbleken. Ik zie Parmahammen, artisjokharten, gedroogde tomaten op olie, struiken basilicum, mozarellakaas en worst in talloze soorten en maten, ricotta, pesto, ratatouille…een oceaan aan visvariëteiten…
Zoals in alle landen geldt waar relatieve armoede heerst: de grote stad is altijd de plaats waar mensen naartoe worden gedreven in een laatste poging om te overleven. Vandaar dat steden als Rio de Janeiro, Dakar en ook Napoli zulke uitgebreide krottenwijken hebben doe langzaam maar zeker wegzinken in verpaupering. Ook hier is het verschil tussen de stad en het omringende land ongelooflijk groot. Als de buitenwijken van Napoli zijn overgegaan in een wat meer landelijke omgeving rijd je het meest authentieke stukje Italië binnen: de adembenemende kusten van Amalfi en de Cilento. Natuurlijk kun je als toerist niet om Pompeï heen, hoewel je daar in eerste instantie vooral een charmante Italiaanse versie aan zult treffen van de Efteling: bussen vol dagjesmensen in pittoreske straten vol toeristenwinkeltjes. Het moet in het jaar 79 zijn geweest dat de Vesuvius tot uitbarsting kwam en de stad onder een verschrikkelijke asregen begroef. Toen rond 1750 de restanten van Pompeï werden ontdekt leek het alsof het leven er van het ene moment op het andere tot stilstand was gekomen.
Rijksweg 163, hoog tussen zee, hemel en aarde zwevend, kronkelt zich over de gehele lengte van de kust van Amalfi en biedt een adembenemend uitzicht bij elke bocht. Tot de 19e eeuw kon je hier helemaal niet komen, alleen via moeilijk begane bergpaadjes met muilezels. Maar juist deze geïsoleerde ligging trok avonturiers en kunstenaars aan. En inderdaad: wie het dorp Positano voor het eerst ziet, gebouwd rondom een berg, weet niet wat hem overkomt. De schrijver John Steinbeck schreef: “Het is een gedroomde plaats, die niet echt lijkt als je er bent, maar zodra je er weg bent heel echt wordt en je terugroept.” De stad ligt schuin tegen de berg op. De huizen hebben een bleekroze kleur en zijn versierd met barok stucwerk. Smalle steegjes met traptreden, gewelfde daken, terrassen en piepkleine tuintjes. En verder naar het Zuiden, langs een kust met vissersdorpjes waar alleen nog maar een lijst omheen hoeft, ligt Paestum, het oude Poseidon dat in de 6e eeuw voor Christus door Griekse kolonisten werd gesticht. Maar in de 1e eeuw voor Christus raakte de stad in verval als gevolg van een malaria-epidemie. Hier zijn de prachtigste tempels opgegraven, van Ceres, Hera en Neptunus. Die laatste is een van de compleetste Griekse tempels die in Europa te vinden zijn.
Twee dingen zijn op deze Italiaanse namiddag anders dan het me in de reisfolders was beloofd: de regen komt met bakken naar beneden en ik bevind me in een file, want er schijnen in deze dagen kerkelijke feestdagen gevierd te worden die wij in Nederland niet kennen. Terwijl op mijn autoradio de enige zender klinkt die in heel Italië te krijgen is, Radio Maria, afwisselend gebeden, het gelui van kerkklokken en troostvolle muziek uitzendt, klinkt buiten de auto het onafgebroken geclaxonneer van ongeduldige dagjesmensen, die na een dagje Amalfi-kust eindelijk wel weer eens naar huis willen.
In Sorrento parkeer ik de auto bij een restaurant en ren dan door de stromende regen naar binnen. Ik krijg een tafeltje in een grote eetzaal, die stampvol zit met feestvierende Italianen. Bij het voorgerecht begin ik me te realiseren dat al die Italianen iets met elkaar te maken moeten hebben, want ze rennen van de ene tafel naar de andere. Er is een man die met een ouderwetse Philips Explorer Camera alles en iedereen vastlegt en er zijn toespraken en liedjes. Bij de Canneloni realiseer ik me dat ik als enige buitenstaander midden in een Italiaanse bruiloft verzeild ben geraakt. Overal om me heen wordt gelachen en gedanst, en mannen met een ontegenzeglijk mafia-uiterlijk staan in de hoek allerlei duistere zaken te overleggen. Dan, voor ik het weet, neemt het bezoek afscheid, wordt de bruid en bruidegom door een stuk of 200 familieleden gekust en omhelsd, en tegen de tijd dat ik aan het dessert toe ben, is de zaal volkomen leeg en stil, hoor ik het gekletter van mijn eigen vork en mes, en staan de obers alle stoelen, op één na, omgekeerd op de tafels te zetten.