Route 747 – Belgica 10 – De Grote Oorlog

De Grote Oorlog 1

Ik sta in een loopgraaf, vlakbij Ieper. De Engelse schooljongens op excursie zitten hun sandwich te eten in het café annex museum op de plaats waar ooit een slachting plaatsvond, Hill 62. Joe en Jack van 15 en 16 kijken naar het vreemde heuvellandschap achter het café. Een soort golfbaan, alleen…de handicaps waren echt. Overal de zigzaggende uitgegraven gangen met golfplaten langs de wanden en modder op de grond. Joe wil weten wat ik van de loopgraven vind.

 

Het is moeilijk om je voor te stellen hoe het geweest is. Het moet een nachtmerrie geweest zijn. Zie je die krater? Zo waren er duizenden. Maar je kon ze niet zien, want ze hadden al het land hier onder water laten lopen om de Duitsers in hun opmars te stoppen. Het was één groot moerassig modderland. Als je het ongeluk had in een krater te lopen zakte je weg in de modder. Iemand probeert zich nog vast te grijpen aan de rand van de bomkrater, die zich langzaam met water vult. Want het regent in deze godvergeten Westhoek van Vlaanderen, het regent er elke dag. Met zijn laatste krachten probeert hij nog boven het water uit te komen, maar alleen de bovenste helft van zijn gezicht is nog maar te zien. Alleen de verbaasde ogen die zo zullen verdwijnen onder het groene slijm.

 

Elke avond om 8 uur legt de politie het verkeer stil bij de Menenpoort van Ieper. Dat doen ze al sinds 1918, elke dag om 8 uur. Drie leden van de vrijwillige brandweer blazen dan de Last Post, voor de 90.000 vermiste jongens, wiens namen in het marmer van de poort zijn uitgehouwen. Het klinkt als een wanhopige oproep, elke dag weer, als een smeekbede om alsnog op het appel te verschijnen. Maar de Engelse, Franse, Canadeze, Belgische en Duitse soldaten komen nooit meer terug. Ze liggen met z’n duizenden onder de akkers waar nu elke dag de tractoren overheen rijden. Een paar stadions vol, in een straal van enkele kilometers. Elke dag nog vinden de boeren hun botten, als ze aan het ploegen zijn. Drie weken geleden nog zijn er 9 begraven, naamloos, en in kleine vierkante kisten. Zoals er ook elke dag nog bommen en mortiergranaten worden gevonden. Het is een dagelijkse routine geworden. De explosieven worden langs de weg gelegd en de opruimingsdienst haalt ze elke dag op. Een boer die denkt een bintje te rapen en een bekleide granaat in zijn  hand heeft mompelt: “Da’s wel een erg zware patat.”

 

Als wij het in Nederland over de oorlog hebben, bedoelen we altijd de Tweede Wereldoorlog. Dan praten we over de hongerwinter en de razzia’s. Maar onze oorlog is nooit een oorlog geweest, afgezien van het handjevol gesneuvelden op de verkeersdrempel in Utrecht die wij Grebbeberg noemen. De gruwelijkheden in de kampen vonden bijna allemaal buiten ons land plaats. Wat wij hebben meegemaakt is geen oorlog maar een bezetting.

 

De Eerste Wereldoorlog: wij weten van niks, hij is aan ons voorbij gegaan. Hoewel, niet helemaal: we hebben op de Vaalserberg staan kijken hoe de Duitsers Visé binnenmarcheerden, we hebben als ramptoeristen het vuur staan bekijken toen Luik werd gebombardeerd. Troelstra was fel pro-Duits, Anthony Fokker verkocht vliegtuigen aan de Duitsers en aan de grens was een bloeiende smokkelhandel met Duitsland. En dan was er natuurlijk mevrouw Zelle, beter bekend als Mata Hari, die in 1917 werd gefusilleerd omdat ze voor de Duitsers zou hebben gespioneerd. En tenslotte de hartelijke ontvangst voor de Duitse keizer Wilhelm, die na de nederlaag de emblemen op zijn auto met modder onherkenbaar had gemaakt en bij Eysden ons land was binnengevlucht.

 

Als ze in Frankrijk of België over de Grote Oorlog praten, bedoelen ze altijd de Eerste Wereldoorlog. Want in feite is het grootste gewapende conflict aller tijden 4 jaar lang uitgevochten op Belgische en Franse bodem, op de lijn van Ostende naar Basel, met Ieper en Verdun als de beruchtste slagvelden. Overal langs de lijn van het Westelijk front, in een strook land van nauwelijks 40 kilometer breed, zijn de littekens van de strijd gebleven, en zie je de kerkhoven met de witte kruizen in lange rijen. In Vlaanderen staan de oude bomtrechters vol modderig water, aan de Somme komen met het ploegen de spookachtig witte contouren van de loopgraven in de kalkgrond tevoorschijn, in Verdun bleek de grond zo vergiftigd dat er niets meer wilde groeien. Dit is het gehavend stuk Europa waar de Geallieerden en de Duitsers elkaar 4 jaar lang het leven tot een hel maakten. Ik realiseer het me maar al te goed, als ik dat onooglijke stukje boerenland in Zuid-West België binnenrijd. Plat polderland, Loker, Zillebeke, Mesen, Wijtschate, Ploegsteert, Vierstraat, Hallebast, Dikkebus, Passendale, Ieper…zo te zien geen stuk land om trots op te zijn. Behalve dan dat, als die Engelse, Franse en Belgische jongens hier op die 8 kilometer in de rondte hun leven niet hadden gegeven, deze reportage toch waarschijnlijk in het Duits was geweest!

 

Tegen 1914 zijn de meeste Europese landen onwrikbaar vast komen te zitten in een koppig nationalisme. Frankrijk is de vernedering  na de oorlog met Duitsland in 1870 nog niet vergeten, en Oostenrijk zoekt een aanleiding om haar aartsvijanden op de Balkan, de Serviërs, aan te kunnen vallen. Die vinden ze wanneer hun keizer Franz-Ferdinand door een Servische Partizaan wordt doodgeschoten. En dan vallen de dominostenen razend snel. Oostenrijk stelt Servië een onmogelijk ultimatum; de grote broers van Servië, Rusland en Frankrijk, mobiliseren zich… Als de Duitsers in augustus 1914 Luik bombarderen om via België Frankrijk te kunnen binnenvallen, dan komt ook in het met België bevriende Engeland de mobilisatie op gang, en het enthousiasme is groot bij de Britse recruteringsbureaus. Het zijn vooral mijnwerkers uit het Noorden van Engeland die juichend het avontuur denken binnen te rennen. Jongens van 18, maar ook van 16 en van 14, die over hun leeftijd liegen en denken dat ze cowboytje en indiaantje gaan spelen.

 

De Duitsers wilden snel door België heen, maar moeten constateren dat ze met hun zware laarzen en lange jassen steeds moeilijker vooruit komen op grond die steeds drassiger wordt: in Nieuwpoort hebben de Belgen de sluizen opengezet en het land langs de rivier de IJzer verandert hierdoor in een moeras.

 

De Duitsers zijn tot staan gebracht door het water. Wat volgt is een loopgravenoorlog die vier jaar zal duren. Een oorlog waarbij het al snel niet meer gaat om de verovering van landen of steden, maar om de verovering van een stukje straat tussen twee gehuchten, de verovering van de Molen aan de Verbranden Weg of van het Onraete Bos. Je kunt het je bijna niet voorstellen, dat op deze paar kilometer platteland de toekomst van Europa zal worden bepaald. Ten koste van honderdduizenden jongens, die weg zouden zakken in de zwarte stinkende grond om er nooit meer uit tevoorschijn te komen.

 

Ieper is na het bombardement van 1916, dat de hele stad in de as legde, aan de hand van foto’s precies zo herbouwd als het ooit was, compleet met de mooiste lakenhal van Europa. Elke dag drommen er Engelse mensen door de straten, die het graf van hun vader, opa of oom komen zoeken. Ze zullen het niet vinden, ze zullen alleen de akkers zien waar de boeren hun bintjes rooien en af en toe een granaat oppakken, of een stuk bot. En dan zullen ze naar de Menenpoort gaan en elkaar de naam aanwijzen op de muur. Tot het 8 uur is, en de Last Post wordt geblazen. Maar ook vanavond zal hij niet op het appèl verschijnen…

 

Als ze in Frankrijk of België over de Grote Oorlog praten, bedoelen ze altijd de Eerste Wereldoorlog. Want tussen 1914 en 1918 is hier bij het stadje Ieper de ellendigste oorlog aller tijden uitgevochten. Het leek een mini-oorlogje omdat het werd uitgevochten in de landerijen tussen gehuchten, maar hij zou 10 miljoen soldaten het leven kosten. Een oorlog met mijnen, granaten, vlammenwerpers, mosterdgas en chloorgas. En niet te vergeten: met open doodskisten, de loopgraven.

Zijn grootvader raakte gewond in de Grote Oorlog. Daarna is Kurt DeBacker mensen gaan rondleiden, “Het is een obsessie voor me geworden, die oorlog,” zegt hij. Samen staan we in een loopgraaf bij Zillebeke. Het begint donker te worden en ik probeer me voor te stellen hoe het was om dagen achtereen, soms weken achtereen, in deze smalle gangen te moeten rondkruipen. Een paar kilometer verderop lagen de Duitsers, en als je opstond was je dood. Er moeten soldaten zijn geweest die de verleiding van zo’n snelle dood bijna niet konden weerstaan. Want in de loopgraaf kreeg je een goed voorproefje van hoe het onder de grond moet zijn. Er was de lucht van urine, en naast de loopgraven lagen de lijken van soldaten en van paarden in het moerassige land. De paardenlijken lagen te verrotten en explodeerden uiteindelijk met vreemde plofgeluiden, waarna de ingewanden in de loopgraven gleden. Daar liepen de ratten, walgelijk grote ratten. Je rook ze door de lijkenlucht die ze met zich meedroegen, aan hun snorharen en kleverige tong kleefden besmettingen en ziektes. Soms begonnen ze aan je voeten en dan voelde je het niet, omdat er door het koude slijk geen bloed meer doorheen stroomde. Boven je, in dit moerassige land, zwermden onophoudelijk de ondoorzichtige wolken muggen. En boven al die ellende uit het gekmakende geluid: het fluiten van kogels, het hysterisch geratel van mitrailleurs, het zware bonken van granaatinslagen. Het geluid was ooit begonnen en hield niet meer op. Dag en nacht het schrille gekrijs van waanzin.

De soldaten mochten af en toe met verlof naar huis, maar dat was geen thuis meer. Ze hadden in de krant gelezen dat er weer zwaar artillerievuur was gehoord bij Ieper, maar ze hadden geen vaag besef hoe het voelde om er middenin te zitten. Je kon het niet vertellen omdat je het lawaai niet kon overbrengen. Het lawaai dat je ook thuis in je hoofd hoorde doorgaan. En zo ontstond er een heel vreemd vijandbeeld: de vijand woonde in het achterland waar veel te veel geluk was, vergeleken bij de hel die frontlijn heette. En je kameraden, dat waren de frontsoldaten, ook die van de vijand. Tenslotte begreep de Duitsers wèl wat je doormaakte. Met de kerst van 1914 kropen de soldaten aan beide kanten uit hun loopgraven om samen kerst te vieren. Tot grote schrik van de beide legertoppen, die dergelijke manifestaties van menselijkheid zagen als een aanslag op het moreel, en het voortaan verboden.

Ik sta bij de Menenpoort in Ieper. Hier verzamelden de frontsoldaten zich, en liepen de weg naar Menen af. De Duitsers lagen 8 kilometer verderop in een halve boog om de stad heen, hadden vanaf hun heuvels een goed uitzicht op alles wat daar bewoog, en namen dat onophoudelijk onder schot. Niet voor niets noemden de Engelsen het eerstvolgende kruispunt Hellfire Corner. Als frontsoldaat wist je waar je heen ging. Naar de drassige hel. Achter je, aan de andere kant van Ieper lag in het kleine stukje onbezet België het stadje Poperinge, en daar zaten de èchte vijanden. Een frontsoldaat is er geweest en beschrijft in een brief: “De heren aan de koffie op het terras van het kasteel. Kopjes en lepeltjes glinsteren in de zon, de sigarettenrook zweeft in wolkjes boven het vergenoegde gezelschap. Op het terras moet een anekdote zojuist erg zijn ingeslagen, want er klinken lachsalvo’s.” De heren van de staf wisten niets van het leed van de frontsoldaten, enkele kilometers verderop. Ze wilden het ook niet weten. Generaal Joffre verbood zijn staf hem aantallen doden te melden of foto’s van het front te laten zien, omdat dat hem zou afleidden van zijn moeilijke taak. Generaal Douglas Haig had evenmin een idee wat zich op de slagvelden afspeelde. Hij gaf midden in de nacht het bevel tot een aanval, maar de officieren in de loopgraven slaagden er niet in hun manschappen wakker te maken; hoe ze hen ook door elkaar schudden: ze waren en bleven morsdood. Het gebeurde regelmatig dat een regiment soldaten de aanval inzette over de lichamen van de op het slagveld achtergebleven gewonden van gisteren. “Het gekerm doet aan een veemarkt denken,” schrijft een Engelse soldaat naar huis. “Ze proberen zich op te trekken aan je benen, ze roepen: ‘please, finish me off,’ maar je trapt ze van je af om verder te kunnen, anders lig je daar straks zelf ook.”

Poperinge, tien kilometer ten Oosten van de ruïne Ieper, was een vrolijk vakantiestadje, zo te zien. Aan het ruime plein vol bloemen vond je een ziekenhuis, en vooral veel cafés en restaurants. Egg and chips, en champagne-supper voor de officieren. Op het altijd drukke station kwamen nieuwe manschappen aan, en vertrokken soldaten die met verlof gingen. Af en toe klonk er ook in Poperinge een schot. Zo eens in de vier dagen, ’s ochtends vroeg, werd er achter het stadhuis een soldaat aan een paal gebonden, geblinddoekt en geëxecuteerd. Jongens van nog geen 18 waren het vaak, die een poging hadden gedaan aan de gruwelen van het slachtveld te ontkomen.

Hoe ver kan de waanzin van een oorlog gaan? Op het punt waar de wegen van Poelkapelle en Langemark elkaar kruisen staat het standbeeld van een Canadese soldaat, zijn arm rustend op een omgekeerd geweer. Hij bewaakt de 2000 Canadezen die omkwamen bij de tweede slag om Ieper. Op 22 april 1915 beleefden ze een verschrikkelijke primeur: voor het eerst ingezet door de Duitsers: chloorgas.

Chloorgas. In 1917 beschrijft de dichter Wilfred Owen hoe hij door de groenbeslagen glazen van zijn eigen gasmasker een kameraad ziet die, schreeuwend en struikelend, nog probeert zijn masker te grijpen. “Door het mistig glas zie ik hoe hij loopt te verdrinken, naar me toe probeert te komen, gorgelend, stikkend in zijn eigen speeksel, verdrinkend.”

In 1917 komt de Duitse boodschapper Adolf Hitler zelf in een wolk van Engels mosterdgas terecht. Alleen door zich aan kameraden vast te klampen weet hij zich in veiligheid te stellen. Hij wordt verpleegd in een veldhospitaal bij Ieper en komt uiteindelijk in het Duitse Pasewalk terecht. Blind aan beide ogen, twee weken lang. Als Hitler ruim 20 jaar later de Tweede Wereldoorlog ontketent verbiedt hij zijn generaals gifgas te gebruiken, met de woorden: “dat mag je zelfs je ergste vijand niet aan doen.”

In Mesen behaalden de Geallieerden hun eerste grote overwinning. Ze groeven kilometerslange tunnels tot ze onder de heuvels waren waar de Duitsers kwartier hielden. Aan het einde van de tunnels legden ze zware explosieven en met één druk op de knop bliezen ze duizenden Duitsers de lucht in. In het museum van Mesen hangt een eigenaardig schilderij. Geschilderd door Adolf Hitler, die in de buurt van Ieper gewond raakte. Twee kilometer naar het Zuiden, aan de kant van de Geallieerden, vocht een zekere Winston Churchill. De wereldgeschiedenis was anders gelopen als Hitler iets beter had kunnen schilderen of Churchill iets beter had kunnen mikken, bedenk ik me. Overigens, zij aan zij met Hitler vocht iemand die later een gedenkwaardig pacifist zou worden: Erich Remarque. Hij schreef het boek Im Westen Nichts Neues, misschien wel het treffendste anti-oorlogsboek ooit geschreven. De soldaat naast hem schreef Mein Kampf, over dezelfde oorlog.

Soldaat Hitler zou Ieper niet vergeten. De smadelijke nederlaag, samen met de herstelbetalingen waartoe Duitsland gedwongen werd (bijvoorbeeld voor de heropbouw van Ieper) was voor deze soldaat een reden om opnieuw een oorlog te ontketenen toen hij het eenmaal tot Führer had geschopt.

Hoe ver kan de waanzin van een oorlog gaan? In 1914 breekt er in Europa een oorlog uit die aan Nederland voorbij is gegaan. De Grote Oorlog noemen ze het in België, want op dat drassige boerenland bij Ieper werd de toekomst van Europa bepaald. Honderdduizenden Vlaamse, Engelse, Canadese en Duitse jongens liggen nog altijd vermist te zijn op de uitgestrekte dodenakkers van de Vlaamse Westhoek, waar boeren weer hun land omploegen, en soms een menselijk stuk bot voor hun zeis vinden. Meestal stoppen ze het dan gauw weer onder de grond, anders moet de Dienst er weer bijkomen en ligt het werk weer een paar uur stil.

Hoe ver kan de waanzin van een oorlog gaan? Waanzin is Stijn Streuvels die heeft gehoord dat het oorlog is en met zijn vrienden een eindje gaat fietsen in de buurt van Kortrijk, in de hoop op wat spanning en sensatie. Ze komen op een landweggetje een verdwaasde Germaan tegen die verlegen vraagt: “Hebt u mijn compagnie gezien?” Waanzin is de dichter Paul van Ostaijen die verveeld reageert als men hem vertelt dat het oorlog is en nog die middag besluit op dansles te gaan. Waanzin is Vlaamse soldaten, eenvoudige boerenjongens die geen flauw benul hebben van de bevelen die ze krijgen omdat de officieren allemaal uitsluitend Frans spreken. Waanzin is het bombardement dat Ieper veranderde in een spookstad. Ook uit het gesticht ’t Heilig Hart is alle personeel weggevlucht. De krankzinnigen lopen in groepjes naar buiten. Ze dolen met wilde ogen niet-begrijpend tussen de exploderende projectielen en de vallende stukken puin in de brandende stad.

Hoe ver kan de waanzin van een oorlog gaan? Misschien voel je als soldaat de waanzin als je niet meer weet waarvoor je vecht. ’t Kan toch niet zijn om de Oostenrijkse Franz-Ferdinand die door een verhitte Serviër werd doodgeschoten in Sarajevo? Wat heb jij daar als jongen van 18 mee te maken? Alles wat je weet is dat je opgesloten zit in een loopgraaf, waar de ratten aan je voeten knagen, de muggen in ondoorzichtige wolken aanvallen vanuit de zompige moerassen, en om je heen het krijsende lawaai van kogels en mortiergranaten nooit weggaat, ook ’s nachts niet. Af en toe mag je met verlof naar huis, maar da’s geen thuis meer. Ze zeggen dat ze met je meegeleefd hebben, dat ze in de krant hebben gelezen dat er weer zwaar artillerievuur werd gehoord bij Ieper, maar ze hebben geen enkel benul. Niet het vaagste besef hoe het voelt om er middenin te zitten. Je kunt het ze ook niet vertellen omdat je het lawaai niet kan overbrengen. Het lawaai dat je ook thuis in je hoofd hoort doorgaan.

En zo ontstaat er een heel vreemd vijandbeeld: de vijand woont in het achterland waar veel te veel geluk is, vergeleken bij de hel die frontlijn heette. Je vijand, dat is het thuisfront, waar je van vervreemd bent, dat zijn de generaals, die hun champagne-supper genieten in Poperinge, en niet willen horen hoeveel doden er vandaag zijn gevallen, omdat ze dan teveel emotioneel betrokken zouden raken om nog de goeie beslissingen te kunnen nemen. Huh, goeie beslissingen: elke dag moeten ze de moeilijke keuze maken uit tien soorten hors d’oeuvres, en daarna beslissen ze dat jij in het open veld tussen de frontlinies het prikkeldraad mag inspecteren onder salvo’s van granaatmortieren.

Nee, je kameraden, dat zijn de frontsoldaten, niet alleen de Tommy’s, ook de Fritzen. Hoezo… vijand. Zij aan de overkant begrijpen wèl wat je doormaakt. En ook zij vragen zich elke dag en elke nacht af waarom ze hier ook alweer lagen, en op jongens van hun eigen leeftijd schieten. Sommige jongens zijn nog maar 14. Ze moesten eigenlijk ergens anders spelen dan in deze macabere Kindergarten.

Uit het dagboek van de Duitse luitenant Johannes Niemann:Het was een koude nacht vol sterren. Nog geen honderd meter van ons vandaan lagen de Schotse Hooglanders in hun loopgraven, net als wij tot aan de knieën in de blubber. We hadden een kerstboom in de loopgraaf neergezet en we zaten te genieten van de ongewone rust.” De volgende ochtend, Eerste Kerstdag 1914, duurt het lang voordat de mist optrekt. Niemann zit een beetje te dommelen als plotseling zijn ordonnans bij hem in de loopgraaf springt: “Hij riep dat zowel de Duitse als de Schotse soldaten uit hun loopgraven waren gekomen en zich overal langs het front verbroederden. Ik greep mijn verrekijker, keek voorzichtig over de borstwering en zag de ongelofelijke aanblik van onze soldaten die sigaretten, schnapps en chocolade ruilden met de vijand.” Mannen die elkaar enkele uren eerder nog naar het leven stonden, schudden elkaar nu de hand en slaan elkaar op de schouder. Een Schotse soldaat haalt uit het niets een voetbal te voorschijn en paar minuten later zijn de Schotten en Duitsers op het slagveld aan het voetballen. De Duitse luitenant: ,,Wij brulden van de lach toen een windvlaag liet zien dat de Schotten geen onderbroeken onder hun kilt droegen. We jouwden en floten als we een glimp opvingen van een bloot achterwerk van onze vijand van gisteren. We voetbalden een uur lang, tot onze commandant beval dat we een eind aan de verbroedering moesten maken. O ja, Fritz won van Tommy met 3 tegen 2.”

Vijf dagen na kerstmis, op 30 december, laten de Duitsers weten dat vanmiddag hun generaal langskomt, dus dat we beter ons hoofd kunnen intrekken, want ze moeten wat schieten om het ergens op te doen lijken. We deden wat ze vroegen, en inderdaad kwamen rond half vier een paar schoten over.” Naarmate het illegale kerstbestand langer duurt neemt hij merkwaardiger vormen aan. Na een week vrede wordt bij St. Yvon een Britse soldaat gedood door een verdwaalde Duitse kogel. Luitenant Cyril Drummond: “De Saksen stuurden onmiddellijk iemand over hun om excuses aan te bieden. Ze zeiden dat het niet hun schuld was en dat het die Pruisen aan hun linkerkant waren geweest.”

Op 19 december 1915 stuurt de Britse generale staf het volgende ‘vertrouwelijke bericht’ aan alle frontcommandanten: “Wij herinneren u aan de illegale wapenstilstand op Kerstmis vorig jaar. Wij prenten u in dat niets daarvan dit jaar kan worden getolereerd. De artillerie dient vanaf zonsopkomst kanonvuur af te geven op alle vijandelijke loopgraven. Iedere kans moet benut worden om verliezen toe te brengen aan de vijand zodra die zich vertoont.” Luitenant Cyriel Drummond schrijft in zijn dagboek: “Het is een teken aan de wand dat onze bevelvoerders zo benauwd zijn voor vriendschap tussen de soldaten van beide kanten. Maar natuurlijk: dàt is hun schrikbeeld: zodra de soldaten met elkaar praten en lachen wordt het idee om kleine stukjes boerenland op elkaar te veroveren en daarvoor te sterven al gauw heel belachelijk! Ik weet het zeker: als deze verbroedering twee weken door zou gaan is de oorlog afgelopen. Dan roept iedereen dat het een misverstand was en gaat iedereen naar huis. Maar hoe moeten onze politici dat thuis uitleggen?”

Nadat de legerleidingen van beide kampen op elke vorm van verbroedering de doodstraf hebben gezet (dit soort manifestaties van menselijkheid ondermijnden het moreel en moesten als hoogverraad worden gezien) wordt er vanaf 1916 geen gemeenschappelijke kerst meer gevierd in de loopgraven. In plaats daarvan gaat de slachting ongehinderd door en kost tien miljoen jongens, die eigenlijk alleen maar Engelse jam wilden ruilen voor Duitse sigaren, het leven.


Share This

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *