Als het christendom in de 8e eeuw onze zompige moeraslanden bereikt heeft het vanuit Rome eerst een omweg gemaakt via Engeland. Daar zijn het de missionarissen Willibrord en Bonifatius die de oversteek zullen maken naar de Friezen en Saksen, die nog in Wodan en Donar geloven. Maar voor het zover is moeten, enkele eeuwen eerder, de bewoners van het mistige Angelsaksische eiland nog bekeerd worden. En daartoe stuurt paus Gregorius een zekere Augustinus op pad. Weliswaar is een deel van de Britten al christen, maar diverse invasies hebben hen verdreven naar Wales en Ierland. Samen met veertig broeders gaat Augustinus op pad. Het is een zware reis, met een overtocht in kleine bootjes, bespannen met dierenvellen. En hoewel Augustinus een handig prater is, die ook wel weet dat je mensen niet moet overdonderen met je boodschap, maar naar hun plaatselijke gebruiken moet kijken, of daarna kleine stukjes christendom toe te voegen…hij redt het niet zonder een medestander ter plaatse. Gelukkig vindt hij die in de persoon van koning Ethelbert, die getrouwd is met een christelijke Frankische prinses. Van hem mogen de monniken hun gang gaan, en ze bekeren vele Angelsaksen door hen bijvoorbeeld eerst wat tips & trics te leren op het gebied van de landbouw, en zich op die manier geliefd te maken. Ook koning Etherlbert zelf laat zich bekeren tot het christendom en geeft Augustinus een stuk land waarop hij een kerk kan bouwen. Het stuk land zal later bekend worden als Canterbury en Augustinus zal er de eerste aartsbisschop worden. Overal in Engeland verrijzen abdijen en bibliotheken, koningsdochters leggen als non de gelofte af en als Augustinus in 604 overlijdt is het in een geur van heiligheid. Zijn kerk is inmiddels een kathedraal geworden en Canterbury zal vereeuwigd worden door Geoffrey Chaucer in The Canterbury Tales. Tot op de dag van vandaag is Canterbury bij uitstek het stadje waar de good old days lijken voort te leven in vakwerkhuizen aan smalle steegjes en natuurstenen straten.