Het Belgische bedevaartsstadje Scherpenheuvel biedt een trieste aanblik als ik er op een winderige herfstavond doorheen loop. De toeristenwinkels met hun etalages vol heiligen in ’t halfschemer, de lege regenstraten zonder rijen auto’s die ’s zomers staan te wachten voor de geestelijke wasstraat van de wijwaterkwast…en wie zou de kruisweg willen lopen, die om de basiliek leidt, en daarna door donkere boslanen…Ineens wordt mijn aandacht getrokken door een wit beeldje dat in de tuin van een woning staat: pater Damiaan, een kleine tanige Belg met vlasbaardje, een rond brilletje en een lepralijder aan zijn voeten. In 1995 zalig verklaard tijdens het pausbezoek aan België. Wie is dat eigenlijk, nooit van gehoord… Geamuseerd kijk ik naar het olijke mannetje, dat in 1840 geboren werd, 25 kilometer Westelijker, in Tremelo. Jozef de Veuster was zijn werkelijke naam, maar iedereen noemde hem Jef. Een vroom boerengezin: vier van de acht kinderen zouden hun christelijke roeping volgen. Ook Jef. Hij kon zich niets leukers voorstellen dan zijn zomervakantie door te brengen bij zijn oudere broer Auguste, in het klooster in Leuven. Op kerstdag vertelde hij zijn ouders dat hij niet thuis zou blijven helpen op de boerderij. 17 was hij toen hij toetrad, onder de naam Damiaan, naar de martelaar over wie zijn moeder hem zo vaak verteld had.
Twee jaar later, in de herfst van 1863, zien we Jef zich nog één keer omdraaien op het kruispunt bij de boerderij, en zwaaien naar zijn vader die achter het raam staat. Nog één keer gaat hij met zijn moeder naar Scherpenheuvel, en daarna…op missie naar Hawaii! Da’s niet verkeerd! Naar de Sandwich Eilanden om precies te zijn. Klinkt ook niet slecht. Eerst naar Parijs, langs de kleermaker, de schoenmaker, de fotograaf, en dan per schip naar Honolulu, om daar tot priester gewijd te worden door missiebisschop Maigret. Zitten we nog wel in het goeie verhaal eigenlijk?
Ja, dat wel maar we hebben er misschien de verkeerde beelden bij. De waaiende palmen kunnen weg, en de sandwich Hawaii ook, en de surfplanken… in plaats daarvan moeten we ons, bijvoorbeeld op het eiland Molokai, een concentratiekamp voor lepralijders voorstellen. Overal op het eiland joegen agenten van de gezondheidsraad achter de melaatsen aan, haalden hen weg bij hun gezin om hen naar hun eindstation te brengen. Want het kamp had wel een in- maar geen uitgang. Temidden van al die melaatsen werkte Damiaan, hen troostend, met hen biddend en huilend. Hij reinigde en verbond zweren, gaf mensen pillen en geneeskrachtige kruiden. Hij kon lang bij een zieke zitten praten, soms een pijp rokend om de stank enigszins te verdrijven.Hoop op beterschap kon hij nauwelijks geven, maar wel kracht om de pijn te verdragen. Eigenhandig timmerde hij doodskisten voor de armen en groef eigenhandig grafkuilen omdat niemand anders het wilde doen. Wat deed Damiaan niet? Hij legde wegen aan, een houten waterleiding vanuit het gebergte, blies rotsen op om betere aanlegplaatsen voor boten te maken…wanneer de storm hutten vernielde bouwde hij ze weer op. Om de arme zielen wat plezier te geven richtte hij muziekverenigingen op en organiseerde paardenkoersen voor de jongens. En dan gebeuren er twee dingen die je op je klompen kunt voelen aankomen. Ten eerste: Damiaan krijgt problemen met zijn kerkbazen in Honolulu, omdat hij zich soms niet aan de regels houdt. Ze noemen hem weerspanning en onhandelbaar. Ten tweede: lepra is besmettelijk. Damiaan werkte door tot negentien dagen voor zijn dood. Hij stierf op 15 april 1889, temidden van zijn melaatsen.
Ik ga terug naar Scherpenheuvel. Terug naar dat grappige beeldje in die tuin achter de basiliek. Om er nog één keer naar te kijken, zij het nu met andere ogen…