Route 66 – Jacques Brel

Jacques Brel

Wij zijn de laatste generatie sukkels. Wij werden opgefokt als trekpaarden met oogkleppen. Ze hebben me mijn jeugd ontstolen. Mijn kinderjaren hadden de glans van natte assen, de smaak van voorverpakte gehoorzaamheid. De vrouwen, hun jonge hoop tot heup verzakt, zaten hun bestaan uit als straf. De mannen, schimmig achter een grof gesneden rookgordijn, loerden bedaard voor zich uit. Grofweg gezegd sterft een man met zestien, zeventien jaar. Met zeventien heeft ie al zijn dromen opgesoupeerd.

Wie niet weet waar Hiva Oa ligt moet verder dromen. Want Hiva Oa ligt aan het eind van elke droom. Het ligt op het eiland Atuona, 1184 kilometer ten Noorden van Tahiti. Atuona heeft een missiepost, een internaat, een kerkje, gendarmerie, een postkantoor en een bureau van Air Tahiti. Om er meteen ‘n beeld bij te krijgen: Paul Gauguin schilderde er zijn Vrouwen van Tahiti, en ligt hier nu begraven, bijna naast de Vlaamse liedjeszanger Jacques Brel. Bij het graf staat France, de dochter van de zanger. Na 20 jaar stilzwijgen en respect heeft zij de grafzerk waarop haar vader stond afgebeeld met zijn laatste minnares, aan gruzels geslagen en er een familieplaquette voor in de plaats gezet. Waarom? “Sommigen hebben schaamteloos gebruik gemaakt van onze gezinstraditie om uit respect voor Jacques de stilte te bewaren.” Bedoelt ze misschien Maddly Bamly, die hem de laatste zeven jaar dagelijks zag waar de moeder en drie dochters in het verre Brussel een tijdschrift moesten kopen wilden ze hem zien, een grammofoonplaat wilden ze hem horen? En toch: Jacques was nooit van zijn Miche gescheiden! Het is waar: Jacques en Maddly waren die laatste jaren onafscheidelijk; maar hoe zij nu die jaren in boeken te gelde probeert te maken…hoe ze er zelfs niet voor terugdeinst te beweren dat nieuwe chansons van de zanger door te krijgen uit het hiernamaals. France Brel haalt haar schouders op. “Weet iemand dat Maddly de rekening van de begrafenis naar ons heeft gestuurd? Dat ze heeft geprobeerd de erfenis in de wacht te slepen? Ach…wie is Maddly? Ze is er één uit de lange rij. Dus als we over haar praten dan moeten we het ook hebben over Suzanne, Catherine, Sylvie, Monique, Mathilde…

France Brel is er maar druk mee. Al in 1981 zette ze een Stichting Jacques Brel op, omdat de mensen in haar woorden, ‘meer wilden weten over de man die vertrokken was zonder een adres achter te laten.’ Vanuit het Brelmuseum coördineert France de aktiviteiten van de stichting. In het begin waren dat vooral plechtige overhandigingen van alweer een vertaling van Brel-liedjes…in het Turks, Swahili, Koerdisch, Russisch…Weduwe Miche was nooit te beroerd om weer verwondering te veinzen als Douwe Heeringa uiteindelijk had besloten de CD Douwe Heeringa Sjongt Jacques Brel het licht te doen zien. “Die vrouw had een medaille voor onverstoorbaarheid moeten krijgen,” verzuchtte journalist en biograaf Johan Anthierens toen hij Miche weer eens zo’n plechtige overhandiging zag ondergaan.

Maar ach…Miche had haar leven lang geoefend in onverstoorbaarheid. Ze had namelijk in een vlaag van onbezonnenheid een man getrouwd die bij nader inzien helemaal geen man bleek te zijn, maar een jongen van veertien die niet van plan was verder te groeien. Die zich wanhopig vastklampte aan het kind binnenin…een kind dat soms schichtig naar buiten keek en dan tegen zijn omhulsel Grand Jacques zei: “Zeg maar dat ik het niet doe. Dat ik niet meedoe. Ik blijf niet…ik ga weer!”

Tegen zijn dochter France had hij ooit gezegd: “De grootste onrechtvaardigheid in het leven is niet je geboorte, maar hoe de volwassenen doen tegen een kind van veertien.” En hij, de vader, had het wel degelijk over zichzelf gehad, met dat kind van veertien. “Nee,” zegt France, “hij kon geen vader voor ons zijn, omdat hij zelf een puber was gebleven.” En ook liefde kon hij hen niet geven, omdat hij, zoals zij het noemt, ‘te fragiel was om zich tot zoiets te bekennen.’ Haar moeder wist dat ze met een fenomeen getrouwd was. Miche had de intelligentie om te begrijpen dat ze Jacques Brel niet in een kooitje kon stoppen. Dat ze, als ze hem niet liet begaan, de rest van haar leven een verzuurd sjagrijn in huis zou hebben. En dus liet ze deze vlinder vliegen, en bleef ze dat granieten blok van stabiliteit waarop hij terug kon vallen, zo eens in de maand of twee maanden, om post op te halen. “Alsof we een straaljagerpiloot als vader hadden,” zegt France. “Ik zou het nooit gepikt hebben, maar moeder kon zich troosten met de gedachte dat er altijd iemand was die het nog zwaarder had: die man die mateloos gekweld werd door de chaos van zijn instincten!”

France Brel heeft nooit een vader gehad. En zo gaat dat: wat je lief hebt mis je het meest. Wat kan een dochter anders doen dan een monument oprichten voor de man bij wie ze zo graag af en toe op schoot had willen zitten. En die haar verhaaltjes voorlas, net als andere vaders. En dus…werd het gemis een tentoonstelling in volle driedimensionale glorie. Alsof je hem kunt aanraken. Er is net weer een nieuw megaspektakel geopend aan de Rue de l’Ecuyer in Brussel. France heeft er twee en een half jaar aan gewerkt. Le Droit De Rever. Het recht om te dromen. Te dromen dat je vader eens wat vaker thuis was gekomen, bijvoorbeeld.

De expositie ‘Brel…Een Avond Op Toernee’ bestaat uit decorstukken uit het leven van Jacques Brel. Een doolhof aan smalle gangetjes, een wirwar van deuren, en dan ineens: een kleedkamer, waar je op de stoel voor de twee spiegels kunt gaan zitten en om je heen de half gevulde glazen Maes-bier ziet, de lege pakjes Gitanes. Rookte hij Gitanes vanwege die zigeunerdanseres in die sliert van elegante rook op de verpakking, of gewoon: omdat een gitane een zigeuner is, een bohemien?

Hier heeft hij gezeten met een peuk in zijn mond, met Jojo, en zijn andere vrienden. Of misschien hebben ze wel in Mort Subite gezeten, aan zo’n formica tafeltje, met schalen kip en rode wijn in kleine bollekes. Hier heeft hij zitten eten, niet zoals de burgers eten, met fatsoen, maar onbedaarlijk schrokkend en wijn slurpend. Naast hem zit een Vlaams journalist en dat betekent sinds Les Flamandes altijd dezelfde vraag. Hoe kon Brel zo’n beledigend lied schrijven? “Awel, mais je me sens Flamand moi-meme,” zegt Brel. Dat hij deze mededeling noodgedwongen in het Frans doet schijnt voor hem geen contradictie. Zijn familie komt uit Zonnebeke, op de Belgisch-Franse grens. De Brels waren Franskiljons, verfranste Vlamingen die zelfs een hekel hadden gekregen aan alles wat Nederlandstalig was. Ook Jacques Brel heeft het Nederlands wel eens afgedaan als: ‘da’s geen taal, da’s een verkoudheid.’ Maar voor hem heeft taal nu eenmaal niets met het wezen van een volk te maken. Hij mag dan nooit geleerd hebben Vlaams te blaffen, in het buitenland zal hij zich altijd voorstellen als: Jacques Brel, Vlaams zanger.

Kunt u het Vlaams volkslied zingen? Daagt de journalist hem uit. Brel kent de melodie van de Brabanconne, maar welke Vlaming kent de tekst? Hij in ieder geval niet, en dus zingt hij iets van ‘pom pom pom pom pom pom.’ Waarop de verbijsterend vraag volgt: “En kunt u het ook in het Vlaams?”

Jacques Brel twijfelt geen moment, pakt zijn vork en mes om ermee op de tafel te trommelen en zingt dan ‘appel appel appel appel appel appel…’

Toen ik er voor het eerst langsreed, op zoek naar een restaurant, dacht ik: even bij die kiosk vragen of die iets weten. Maar het hoekhuis met de kleurig volgeplakte ramen bleek zelf een restaurant te zijn. En nog wel een restaurant waar de beroemdste Belgen en Fransen hebben gegeten. Alle muren zijn volgeplakt met hun foto’s en trouwens…op het plafond hangen ze ook al. Tussen de tafeltjes: vitrines met honderden miniatuurflesjes en poppen, in alle soorten en maten. Op de menukaart staan uitsluitend heel vreemde gerechten, zoals een compleet menu, waarbij in alle gangen gegarandeerd drank verwerkt is, en op zaterdagavond speelt er met een beetje geluk een samba-orkest van de Kaapverdische Eilanden.

Een foto van Jacques Brel zie ik niet, maar uitgerekend hij had zich hier thuis gevoeld, in dit vreemde kantine-restaurant, Au Belle Vue. En dan: hier komt hij vandaan, hier is hij geboren, op de hoek van de Leuvense Steenweg en de August Reyerslaan. Het huis op nummer 138 heeft een gedenkplaat, met daarop de tekst: ‘Hij bezong het Vlakke Land, De Oudjes, Tederheid, de Dood. Hij heeft heel zijn leven staande doorgebracht en de dichter blijft voortleven.’

Vreemde tekst. Heel zijn leven staande doorgebracht. Ik bestel mosselen, da’s hier de specialiteit, naast een compleet menu waarbij iedere gang gedrenkt is in de spiritualiën. Natuurlijk, dat is het. Hij zei het zelf, toen hij over burgerlijkheid sprak: “Veel mensen denken dat ze op zijn gestaan, terwijl ze keurig zijn blijven zitten.”

Brussel. Tegenwoordig zie je er vooral luxe auto’s met het bordje Corps Diplomatique achterop, maar ooit was Brussel het toevluchtsoord voor schrijvers op de vlucht. Victor Hugo bijvoorbeeld probeerde hier te ontsnappen aan Napoleon de Derde en woonde op het Barricadenplein. Erasmus zocht vooral rust en vond die in Hotel De Zwaan in Anderlecht. Charles Baudelaire las voor uit eigen werk in het Broodhuis aan de Grote Markt en na zijn avontuur op Java vond Multatuli onderdak aan de Bergstraat om hier zijn Max Havelaar te schrijven.

En Jacques? Die zou het eventueel kunnen schoppen tot directeur-generaal van kartonfabriek Vanneste & Brel. Zijn broer had hem zien werken op de afdeling golfkarton. “Jacques wilde werkelijk alles gaan aanpakken -speelde zelfs met het idee van een kippenfokkerij- als hij maar niet hoefde te verdwijnen achter de dozen!

Bij de katholieke jeugdvereniging La Franche Cordee wilde hij dan nog wel, maar alleen omdat hij er mocht zingen en gitaarspelen. En dus zong hij onder het vaandel van de club, met als embleem de doornenkroon van Christus…maar wat donderde het, hij zòng in sanatoria, zieken- en bejaardenhuizen. De pastoor had hen op het hart gedrukt: buiten het clubhuis was de slechte wereld. Met name bij de Naamsepoort, waar je als katholieke jongen niets te zoeken had, omdat straatmadelieven je vanuit de schaduw van portieken flemend probeerden te lokken als ze ‘pssst’ sisten, zoals ratelslangen sissen. En dus sloop Jacques daarheen, en naar de dubieuze bars en cabarets aan de Kolenmarkt en de Lombardstraat. Hij vergaapte zich aan de travestieten langs de Koningsstraat bij de Warande, de flikkers rond de pisbak in het Jubelpark en niet te vergeten: het tuig van de Duivelshoek. Overdag zingt hij liedjes over vrome heiligen in het clubhuis, maar daarna gaat hij alvast inspiratie opdoen voor een heel ander repertoire.

Ze ontwaken om een uur of vier

Ze ontbijten met een kleintje bier

Ze gaan uit omdat er thuis niets wacht

De nuttelozen van de nacht.

En stel je dan voor: die talentenjacht in badplaats Knokke. Nee, niet het mondaine Knokke van nu. 1954…liedjes gaan heel erg alleen maar over liefde. Niet de liefde van kolkende bloedbanen en stukgescheurde kleren, maar de liefde van een picknick die binnen de perken bleef en uitmondde in een verloving. En dan staat daar dus die slordig aangeklede slungel van een Vlaming ineens te zingen dat we moeten kijken achter de vuiligheid die voor ons ligt, achter die half dichtgeknepen ogen in slappe gezichten…en die snotneus staat dus die juryleden recht aan te kijken en te zingen dat ze eens verder moeten kijken dan hun neus lang is. Ze schuifelen ongemakkelijk heen en weer. Mevrouw Samuels voelt zich persoonlijk beledigd en sneert nog tijdens het optreden ‘belachelijk, die knaap’. Ze zorgt er hoogstpersoonlijk voor dat Brel op de laatste plaats eindigt.

Maar Jacques Brel, ook al is hij inmiddels getrouwd, droomt elke nacht dat hij directeur-generaal is Nijverheidskartonnagefabriek Vanneste & Brel en dat hij wordt ingepakt in een hele grote doos. En dus besluit hij op 1 juni 1953 weg te gaan. Bij het frietkot in Madeleine op tram 33, en dan derdeklas coupé naar Parijs. Op 20 juni zal hij auditie mogen doen voor een talentenjager van Philips Frankrijk, Jacques Canetti. Die was aan de telefoon steeds heel enthousiast over de liedjes, maar bij de stem had hij zich iets anders voorgesteld dan deze slungel, met al die armen, en dan dat hoofd, die brede bek, die wat slobberig in dat gezicht hangt, en dan ineens openschiet als bij een roofvis, terwijl de ogen schichtig steun zoeken bij de woorden van het liedje…deze man beleeft letterlijk wat hij zingt. Die kop kan vlammen en even later de oprechte uitdrukking hebben van een hond die een drol naar buiten zit te drukken. “Dit kunnen we de mensen niet aan doen, sorry,” zegt Canetti.

Bijna dagelijks schrijft hij Miche en zijn inmiddels twee dochters Chantal en France, die hij liefkozend zijn drie appeltjes in het Noorden noemt. Da’s mooi, maar Jacques Brel komt niet meer terug. Hij zal het, ondanks de afwijzing van talentscout Jacques Canetti, in Parijs blijven proberen. Hij eet er droog stokbrood en slaapt er elke nacht op zijn vaste bank in het Bois de Boulogne. Hij ontdekt er Le Trianon, een oude schouwburg die tot bioscoop is omgebouwd bij metrostation Anvers, waar je een loge kon huren van 2 uur ‘s middags tot middernacht. ‘s Winters zat Jacques hier elke dag, en trotseerde het hoefgetrappel van de cowboyfilms. “In de loge brandde een blauwgeverfd peertje. Ik krabte wat blauwe verf van de lamp en in dat streepje licht heb ik mijn liedjes geschreven. Heel veel liedjes.”

Uiteindelijk is daar dan de doorbraak van Jacques Brel, met het liedje dat al 11 jaar op de plank heeft gelegen en meermalen zonder succes op de plaat is gezet: Quand On A Que L’Amour. Brel heeft er hard voor geknokt, voor dit succes. Hij heeft in parken geslapen, is met zijn Deux Chevauxtje van café naar café en van schnabbel naar schnabbel gereden. En nu het eenmaal zover is staat de ware Jacques Brel op, de Brusselaar die graag zwanst en zijn woorden in vitriool drenkt.

Als hij in Frankrijk op tv verschijnt omdat ze daar een Grand Gala Du Disque hebben dat later ook in Nederland zal worden ingesteld, stelt presentatrice Jacqueline Joubert hem een aantal obligate vragen. Bijvoorbeeld: Hoe vind je Parijs?

“Het kan er ongehoord koud zijn,” antwoordt Brel.

Dat had Joubert niet bedoeld. Ze hoopte een lofzang op de hoofdstad van deze nieuwe zanger te horen, en als dat niet spontaan komt begint ze zelf maar een jubelzang. Jacques Brel staat er schaapachtig bij, en zegt: “Ik denk dat geen enkele stad mooi is als je alleen de onderkant van de bruggen ziet.”

Een kribbige presentatrice vraagt hem nu: “U bent meer iemand van het platteland?” Brel lacht breeduit. Breeduit, beeldvullend. “Noemt u mij gerust de zingende boer!”

Joubert krabbelt gealarmeerd terug en maakt snel een bruggetje. “Dan mag ik de zingende boer bij deze vertellen dat hij de Grand Prix Du Disque heeft gewonnen.”

Jacques Brel schraapt zijn keel en zegt: “Ik heb het niet zo op prijzen. Dat is een sterrenkant van dit metier dat me niet ligt.”

Arme Joubert. Ze heeft de race verloren en ze moet nog een hele avond. Wat kan ze anders doen dan hem vragen waar hij nog meer een hekel aan heeft?

“Aan dommerikken,” zegt Brel terwijl hij haar doordringend aankijkt. “Dat slag vermenigvuldigt zich sneller dan konijnen. Daarom moeten dommerikken ook hard aangepakt worden en moet je sukkels altijd flink in de zeik zetten!”

Een brede smile met heel veel tandvlees. Tot ziens mevrouw Joubert. Welkom Jacques Brel!

Vlaamse vrouwen dansen zonder te praten

Sprakeloos dansen ze de zondag door

Ze dansen omdat ze twintig zijn

En dan moet je je verloven

Verloven doe je om te kunnen trouwen

En trouwen weer om kinderen te krijgen

Daarom dansen Vlaamse vrouwen

Vla vla vla vla

Vlaamse vrouwen

En ‘t is zo. Ga maar kijken in het Wapen van Arendonk of Tessenderloo. Ze dansen, statig, elke zondag. Maar toch: dàt had ie nou niet moeten zingen! Dàt ligt nou eenmaal een beetje gevoelig in Vlaanderen. Het liedje wordt verboden, ja, er ontstaan zelfs spontane plaatverbrandingen. Bij kartonnagefabriek Vannest & Brel regent het annuleringen! De Belgen zijn boos!

“Da’s knap voor een lied waarvan de werktitel Les Bretonnes luidde,” zegt Jacques met een glimlach. “Maar Les Bretonnes, dat klonk gewoon niet. En ik ben tenslotte een Vlaming. Ik woon in een landstreek die in zes eeuwen 23 invasies heeft gekend. Dat was nogal vermoeiend voor onze vrouwen. En al die tijd is ze onder de duim gehouden door de pastoors die haar vertelde dat ze meer kinderen moest. Ik heb dat lied uit medelijden geschreven.”

‘t Zijn mooie verhaaltjes van een man die zijn vrouw en kinderen liet zitten en zijn Vlaanderen ontvluchtte om beroemd te worden in het buitenland. In Vlaanderen trappen ze daar niet in, in die verhaaltjes. Zeker niet als blijkt dat de Fransen het lied erg mooi vinden, net als de Walen en de aapjes in de zojuist onafhankelijk geworden Belgische kolonieën. Een dolkstoot, dàt is het. En uitgerekend zo’n man noemt zich Vlaming!

En daarom kan men ergens ter hoogte van de taalgrens, op een brugpijler aan de autoweg Brussel – Luik de tekst gekalkt  zien staan ‘Brel is dood, hoera!’ als hij in 1978 in een Parijs’ ziekenhuis is overleden.

Jacques Brel lijkt onaangedaan, maar hij is wel degelijk geschrokken van de Vlamingen die hem ineens niet meer willen kennen, zoals zijn ontdekker Jef Claessen van de BRT, en zelfs zijn oude leraar pater Duchamps. Zijn volgende single zal geheel ongevaarlijk zijn. Het wordt een ode aan zijn zojuist geboren dochter Isabelle. In Vlaanderen blijft het ditmaal rustig. Alleen in Brussel ontsteekt een zesjarig meisje, France Brel, in toorn. Waarom heeft hij over mij nooit iets gezongen, en nu ineens wel over Isabelle?

Je zou, een halve eeuw verder, bijna vergeten hoe uniek Jacques Brel was. In de Jaren Vijftig was muziek nog braaf. Het werd gezongen door Annie de Reuver en gespeeld door de Ramblers. Het zou nog tien jaar duren voor er in Nederland een Eendje bezongen werd door Jaap Fischer en het Veersche Gat. Dat de Amerikaan Bob Dylan voor het eerst geëngageerde liedjes zingt, de obligate liedjes achter zich laat, teksten schrijft van een hoog poëtisch gehalte. Wat dat betreft is Jacques Brel zijn tijd ver vooruit als hij zingt over De Apen en De Burgerij.

Maar ook over de liefde, die tot dan toe alleen maar mierzoet bezongen is door ideale schoonzonen als Paul Anka en Frankie Avalon, zingt Jacques Brel. En…hoe abominabel hij de vrouwen die hem liefhadden ook heeft behandeld, in zijn liedjes maakt hij het ene monument na het andere voor de liefde. Het zijn tijdloze liedjes die ons tot op de dag van vandaag achterlaten in eerbiedige stilte.

Zelf was hij er het type niet naar om zijn leven lang oud te worden met één vrouw. Zo’n bestaan vond hij veel te benauwend. En curieus genoeg: juist omdat hij zichzelf daar niet voor laat vangen is hij, op 38-jarige leeftijd, wel in staat het mooiste lied te schrijven dat ooit geschreven is over liefde op leeftijd.

We hebben zoveel jaar gestreden tegen elkaar en met elkaar

Maar rustig leven en tevreden is voor de liefde een gevaar

Jij huilt allang niet meer zo snel, ik laat me niet zo vlug meer gaan

We houden onze woorden binnen

Maar al beheersen we het spel – één ding blijft toch altijd bestaan

De zoete oorlog van het minnen

 

Brel is beroemd, en heeft geld zat. Hij treedt elke avond op met zijn combo, altijd drie kwartier en nooit een toegift. “Een acteur komt toch ook na de voorstelling niet nog even op om die sterfscene over te doen?”

Het is een gelukkige tijd voor Jacques Brel. Zijn pianist, zijn accordeonist en zijn bassist, het zijn z’n beste vrienden geworden. Liever marcheren dan creperen is het devies geworden en Brel heeft meer optredens dan al zijn oud en nieuwe rivalen. Met één geheim recept: boekingsagent Olivier heeft de strikte opdracht gekregen alleen optredens te boeken in steden en dorpen die een prominente plaats innemen in de Michelingids, die overigens altijd in het handschoenenvakje ligt.

Zo komt het gezelschap ook in het volslagen godverlaten plaatsje Vesoel terecht.  In het restaurant raakt Brel in uitbundig gesprek met een serveerster die hem pas met rust laat als hij haar belooft ooit een liedje over haar stadje te schrijven. Brel belooft het met de hand op zijn hart. En zal jaren later de belofte inlossen.

Zonder liefde warme liefde…lijdt het licht, tout est fini

En schuurt het zand over mijn land, mijn platte land, mijn Vlaanderland

Geweldige regels, geschreven door Ernst van Altena, zeker zoals Jacques Brel ze zong in zijn Fransige Vlaams. En hij wist het effect dat die regels op vrouwen hadden. Had hij niet meerdere malen, als hij met de jongens van de band na een optreden langs de Noordzeekust reed, in een baldadige bui de auto laten stoppen bij een groepje meisje, en het uit het raampje voor hen gezongen…zijn warme liefde?

Marieke, een van de favoriete liedjes van bijvoorbeeld Hans van Mierlo, die zijn dochter ernaar vernoemde. Maar wie was Marieke in het leven van Jacques Brel? Heette ze misschien voluit Marie-Louise en hadden haar ouders een boerderij in Stalhille? Met die ommuurde tuin, ingebed in de velden, waar Marieke binnen het hek moet blijven terwijl haar drie jaar oudere broer Roger al buiten mag gaan fietsen. Roger nam vaak vrienden mee, maar die zagen haar niet staan. “Voor hen bestond ik niet,” zegt de nu volwassen Marieke tegen Johan Anthierens, een Vlaams journalist. “Voor hen was ik een lelijk meisje, spichtig, met geel haar en strikjes.”

Maar op een dag kwam Roger aanzetten met een Franse jongen met appelwangen en sproeten, en die had Marieke stilzwijgend zijn fiets aangeboden. Een paar seconden later lag ze al op straat, want ze had nog nooit gefietst, en snel had ze haar observatiepost op het brandhout achter het hek weer ingenomen. Maar die jongen, die Brel heette, was ze nooit vergeten.

Later kruisten hun paden opnieuw. Marieke komt hem tegen in Knokke, in café The Gallery waar hij een filmscene draait. Samen dansen ze een slow, dansen wang aan wang. Als Marieke ‘lieverd’ in zijn oor fluistert vraagt hij wat dat betekent. “Da’s iets tussen vriend en lief in,” legt Marieke uit. “Oh, dus ik ben noch het een noch het ander!” En dan zingt hij het zachtjes in haar haar, een liedje dat pas later op zijn allerlaatste album zal verschijnen… “Toi, si tu etait le bon Dieu tu ferais valser les vieux aux etoiles…”

Jacques Brel – als ik probeer me een voorstelling van hem te maken zie ik altijd weer die houten cafétafel met de mannenbroeders samengescholen onder dat peertje licht. Brel heeft niet alleen de mooiste liedjes over de liefde geschreven…ook heeft hij zich een meester getoond in het schetsen van mannenvriendschap. Kijk, daar zit Jef. Hij zit met zijn massale achterste op een stoeprand zoals Job ooit op de mestvaalt, en Jef besproeit zichzelf met tranen, hij zwemt in zijn eigen verdriet. “Jef, luister, je bent niet alleen maar hou nou op met janken omdat een blond bouwpakket je heeft laten barsten. Wij laten je niet vallen Jef, maar maak er geen poppenkast van door hier lamenteerderig te zitten jammeren omdat je bent gedumpt door die driekwartshoer. Ik geneer me dood Jef, de hele straat loopt uit om niks van jouw gebler te missen. Kop op Jef, laten we gaan drinken en mosselen en friet gaan eten. Laten we naar de hoeren gaan met z’n beiden…heb je ‘t al gehoord? Bij madame André hebben ze nieuwe meiden!

Jacques Brel is een mannenman, een man van vrienden als Jef, een man die met zijn gabbers in het café graag een pint bier dronk. Zijn houding tegenover vrouwen is extreem tweeslachtig: hij adoreert ze of haat ze. Maar in beide gevallen mogen ze niet te dicht bij komen. Dan is hij schuchter en verlegen, durft ze niet in de ogen te kijken.

Zijn vrouw Miche heeft dan ook zeker geen makkelijk leven gehad met de man die, zodra hij even thuis was, alweer die verre dromerige blik in zijn ogen had. Die blik die verried dat hij eigenlijk in gedachten alweer ver weg was. Miche had wel eens over scheiden gedacht, als hij weer eens bij een andere vrouw was. Maar dan dacht ze: hij is nu bij haar, maar voor hoe lang? Bij mij is hij al ons leven lang!

Het was begonnen toen Jacques op toernee ging met andere artiesten. Bijvoorbeeld met Dario Moreno, bekend van het lied over Brigitte Bardot -zoals wij zongen: die heeft ze niet zo maar zo- en met Catherine Sauvage. Het wordt een toernee door heel Frankrijk, met optredens in circustenten, casinozalen, restaurants. Onderweg in de bus neemt de ervarener zangeres Catherine hem vaak in de maling. “Hoe kun je dat nou zingen Jacques. Hoe kun je zingen: quand on a que l’amour a offrir aux canons. Als men niets dan liefde te bieden heeft aan kanonnen. Kijk, een soldaat die een roos in de loop van een kanon steekt, dà’s een beeld! Maar liefde aan kanonnen geven. Bel je mij op de dag dat je iemand liefde aan kanonnen ziet geven?”

Jacques Brel is beledigd. Maar dat neemt niet weg dat hij liefde te geven heeft, is het niet aan kanonnen, dan wel aan Catherine Sauvage. En zo wordt zij de eerste in een lange reeks vrouwen, waarmee hij zijn Miche bedriegt. Het tweetal gaat zelfs zover een schijnheilig toneelstukje op te voeren als Miche op bezoek is.

Het duurt niet lang of Brel komt erachter dat hij voor Catherine Sauvage niet alleen een voorprgramma, maar ook een tussendoortje is. De zanger, gekweld door schuldgevoel, schrijft zijn Miche een brief waarin hij alles opbiecht en om vergeving vraagt. Want feit is dat Miche op de achtergrond is uitgegroeid tot secretaresse, boekhoudster en algehele regelnicht.

“Als ik haar niet had gehad, was ik geen zanger geworden, maar clochard,” geeft Brel vaker dan eens toe. En als het haar dan weer eens teveel wordt, en ze haar koffers heeft gepakt, dan zingt Jacques Brel dat ene liedje, dat hij niet anders kan zingen dan met een van pijn vertrokken gezicht, waar het angstzweet vanaf gutst…dat liedje dat haar toch weer doet besluiten niet weg te gaan….  

Verlaat me niet. Zolang hij het zingt meent hij het ook. Maar daarna is het een komen en gaan van minnaressen. Jacques Brel is een trouw man. Hij is soms wel drie vrouwen tegelijk trouw! Hij kan er ook niets aan doen. Hij is nu eenmaal een rusteloze nomade, zoals elke man.

Kijk ‘m daar nou zitten, de integere zanger, terwijl hij van zijn bolleke wijn slurpt en zijn gabbers een theorie onthult waarmee hij zijn schuldgevoel afkoopt.

“Mannen zijn rusteloze nomaden die altijd worden aangetrokken door wat er zich beweegt aan de overkant van de rivier. Voor een man uit Vilvoorde die in Hongkong wil gaan wonen is het niet zozeer moeilijk om naar Hongkong te gaan…het is moeilijk om Vílvoorde te verlaten! Want daar zit het vrouwtje dat de man koesterend gevangen houdt rond haar nest, waar ze met het ei zit. Dat ei bindt de man aan huis. Mannen laten zich lijmen, ze zijn te vriendelijk. Zoveel minder berekenend dan de vrouw. Mannen huilen op sloffen naar de maan. Ze nemen zich voor de eerstvolgende trein te nemen, maar die treinen vertrekken altijd weer zonder hen.”

Is het niet onvoorstelbaar mooi? En hoe hij zijn liedjes stond te beleven, druipend van het zweet. Misschien was hij wel de grootste communicator die de popmuziek ooit heeft gekend. En nu we toch in extremen vervallen: misschien ook wel de slechtste vader. Als hij thuis kwam was hij ronduit autoritair: zijn dochters mochten geen korte rokken, geen ponyhaar, eigenlijk verbood hij hen alles waar hij zelf ooit in zijn puberale vrijheidsdrang het recht voor had opgeëist.

En nu: Chantal, France en Isabelle waren grote meiden geworden. En Jacques Brel, die een villa in Zuid-Frankrijk had gekocht en daar enigszins tot rust was gekomen, vond dat hij zijn dochter eens in de zoveel tijd maar eens een voor een mee uit eten moest nemen. Het was een beetje zo’n zelfopgelegde omgangsregeling waar eigenlijk niemand echt blij mee was. “Hij vreet als een zwijn,” verzuchtte dochter France eens.  Toen Liesbeth List haar eens interviewde vertelde ze over die etentjes: “Ik dacht altijd: mijn vader komt deze maand. Ik heb twee weken om me daarop voor te bereiden, tijdens zijn bezoek zal het best moeilijk zijn, en daarna heb ik twee weken nodig om te begrijpen wat hij eigenlijk allemaal tegen me gezegd heeft!”

Als de oudste dochter Chantal in de puberteit komt en Miche haar man om raad vraagt schrijft hij haar: “Da’s nou eenmaal de leeftijd. Laat haar baden, boswandelingen maken en veel lezen.”

“Laat haar baden, boswandelingen maken en veel lezen.” Dat zei vader Brel toen zijn dochter aan het puberen sloeg. Je kunt het je nauwelijks voorstellen, dat dit dezelfde man was die in zijn teksten de maestro van het gevoel was.

En wat deed vader Brel zelf? Nee, geen boswandelingen maken. Na een opname voor het AVRO-programma Domino ging hij, zoals elke buitenlandse toerist, naar de Wallen. Naar Café De Kuil in een steeg tussen Damrak en Nieuwendijk. Maar anders dan elke buitenlandse toerist maakte hij er daarna een klassiek lied over. Een shockerend lied, want in Amsterdam ‘ritst de minnaar na een vluggertje zijn gulp dicht en verlaat het peeskamertje om met brak bier zijn bek te spoelen, en te pissen zoals ik jank op die ontrouwe wijven.’

Als Liesbeth List het lied later wil zingen maakt Ernst van Altena een gekuisde versie voor haar. Want ze kan als vrouw toch moeilijk over pissende mannen zingen? Brel wijst haar terecht. “Als een lied goed is kan het zowel door mannen als vrouwen gezongen worden.”

En sindsdien zingt ook Liesbeth over het Amsterdam dat Jacques Brel zag. Waar mannen ‘hun buik wrijven tegen die van vrouwen en draaien en dansen als tollende zonnen op de verscheurde klank van een ranzige accordeon…in de haven van Amsterdam…”

Op het hoogtepunt van zijn roem zal Jacques Brel nog éénmaal een tv-optreden doen in Nederland. VPRO-regisseur Warrie van Kampen wil weg uit de kille studio, en weet een publiek van dichters, schilders en kunstenaars met warme belangstelling voor het verfijnde chanson. Hij heeft het dan over de stamgasten van café Het Huis Met De Pilaren in het kunstenaarsdorp Bergen, waar Warrie niet helemaal toevallig zelf ook woont.

Als Brel in Bergen aankomt is hij nog woedend over wat ze hem in Rome geflikt hebben. Daar moest hij Le Plat Pays playbacken, terwijl hij dat in principe nooit doet. En tot overmaat van ramp hadden ze hem een gitaar in handen geduwd met touwtjes in plaats van snaren, zodat hij geen hinderlijke bijgeluiden zou maken.

En dan ziet Jacques Brel de zaal in Bergen. Wie zitten daar met hun electrische oorbellen van Philips op de eerste rij: de stokoude dichters Adriaan Roland-Holst en Anthonie van Kampen. Brel zal zingen voor een grotendeels doof publiek, als achtergrondzanger bij de smakgeluiden die mensen maken als ze gebraden reerug, kikkerbillen en zeetong eten. Dit concert was namelijk gratis, maar je moest er wel een peperduur diner bij bestellen!

Na afloop schreeuwt Brel dat hij nooit meer voet op Nederlandse bodem zal zetten. Zijn gage smijt hij op de grond. Snel raapt zijn chauffeur de twaalfduizend gulden op, en neemt ook de enorme platte kaas aan die de VPRO als extra attentie aanbiedt. De hele weg naar het vliegveld blijft Brel vloeken en tieren, de kaas op zijn knieën. Er kan pas een grimmig lachje af als hij bij het vliegveld is, en iemand ten afscheid niet ‘bon voyage’ zegt, maar: “Alors Jacques, bon fromage…”

In 1970 besluit Jacques Brel te kappen met het leven op toernee. Zijn lever is aangetast door overmatig drankgebruik. Omdat hij er tijdens optredens ook nog eens twee glazen vocht per liedje uitzweet is de kans groot dat zijn lever het zomaar ineens zou kunnen begeven. Maar daarnaast: Brel is ook het vervreemdende leven van een superster moe. Zijn allerlaatste optreden vindt niet plaats in Parijs of Tokio, maar domweg in Roubaix, omdat dit het laatste was dat volgens de agenda nog afgewerkt moest worden. Erg gezellig wordt het niet. De vrienden van het ensemble gaan na het optreden zelfs niet samen naar een café, zoals te doen gebruikelijk was. Brel is de laatste weken zo’n stuk chagrijn geworden dat ieder na deze laatste avond stilzwijgend naar huis vertrekt.

Brel zelf zal zich eerst op een musical storten (De Man Van La Mancha) en daarna gaan acteren in een tiental films. Zijn zoveelste vriendin heeft hij aan de kant gezet, en hij zal samen met de ouwe trouwe Miche gaan genieten van een welverdiende vakantie op Guadeloupe. Waar hij daarna een avonturenfilm gaat opnemen met Johnny Hallyday.

Jammer alleen dat er ook op Guadeloupe ook vrouwen wonen.

Ze heet Maddly en ze speelt de rol van een vrouw die Jacques in de film erotisch masseert. Ze zal daarmee doorgaan als de camera’s allang niet meer draaien. “Het was liefde op het eerste gezicht,” zegt Jacques Brel. “Vanaf het moment dat we elkaar aankeken zijn we geen moment meer uit elkaars leven geweest.”

Zouden we bijna Jojo vergeten zijn. De grote vriend van Jacques. Maar Jacques is tegenwoordig met Maddly, dag en nacht, ongeveer zoals John Lennon tien jaar later dag en nacht met Yoko Ono zal zijn. Jojo ziet hoe zijn vriend van hem afdrijft. Want Maddly laat zich, in tegenstelling tot alle eerdere vriendinnetjes, niet wegstoppen. Zij is er de oorzaak van dat vader Brel spanningen krijgt met zijn dochters, zelfs wegblijft op de bruiloft van zijn oudste dochter Chantal.

Zijn andere dochter France, weet niet wat haar overkomt als ze met haar vader een zeereis op een jacht zal gaan maken…keurig door moeder Miche aan boord wordt gebracht…waarna, als de boot eenmaal vaart, Maddly zich in het vooronder blijkt te hebben verstopt. France doet een poging met deze nieuwe vriendin van haar vader op te kunnen schieten, maar na enkele dagen is het slaande ruzie aan boord. Als hen het bericht bereikt dat Miche op de Canarische Eilanden zal opstappen doet France een beroep op het fatsoen van haar vader: loos die minnares bij de eerste de beste haven. Heb je mamma al niet genoeg pijn bezorgd?

Zover komt het niet. Jacques Brel wordt ernstig ziek, en moet naar een kliniek in Zwitserland gevlogen worden. Diagnose: kanker.

En daar zitten dan twee vrouwen aan het ziekenhuisbed: de trouwe Miche, en aan de andere kant: de hondsbrutale Maddly. Met haar zal hij zijn laatste jaren slijten op een paradijselijk eiland. De ziekte heeft hem veranderd – hij wil met zijn familie, moeder en dochters, niets meer te maken hebben. Ze horen voor hem bij de boze buitenwereld, bij alles wat zich buiten de territoriale wateren van zijn eilandje bevindt. Hand in hand met Maddly loopt hij naar het dorp om boodschappen te doen…hij wiedt in zijn tuintje, kweekt tomaten en streelt de kat Mimine…kortom, in de laatste jaren van zijn leven doet hij alles wat hij een leven lang heeft verfoeid!

De laatste keer dat Jacques Brel zijn vrouw Miche ziet is als hij zaken die zij altijd regelde, komt overhevelen naar buitenstaanders. Daar komt het ongeveer op neer: decennialang heeft hij haar misbruikt als manusje van alles en ver van huis heeft hij de aangenamere moment van zijn leven doorgebracht. Op het eiland Hiva Oa weten de bewoners zelfs niet eens dat hij dochters heeft. Tegen degenen die het wel weten zegt hij: “Ik kan maar beter uit de buurt blijven van die mensen. Mijn kinderen missen me niet; we zijn niet uit hetzelfde hout gesneden.”

“Hij klaagde altijd dat we hem nooit schreven,” zegt France nu. “Maar we schreven hem regelmatig. Ik denk dat Maddly die brieven achterhield. Zij had een buitengewoon jaloerse natuur.”

Als Jacques Brel in juli 1978 voor de laatste maal naar Parijs wordt gevlogen naar Parijs, waar hij aan een nieuw gezwel in zijn longen moet worden geholpen, weet hij eigenlijk al dat hij zijn eiland niet meer terug zal zien. Als hij na de behandeling terug wordt gereden naar kamer 305 knijpt hij Maddly ineens in haar hand en fluistert: “Ik zal je niet verlaten.” Het is dan 9 oktober, 6 over 4 in de ochtend.

Beneden in de hal zit zijn oudste dochter Chantal, met wie hij ruzie heeft gehad sinds ze hem een ontaardde vader noemde, jaren geleden. Chantal is er niet in geslaagd door de bewaking heen te komen om haar vader nog één keer te zien, en over de woorden heen te kunnen stappen die nu voor eeuwig tussen hen in zullen blijven staan.

Het droevigste afscheidslied dat ooit geschreven is, heet Orly. In de vertrekhal van een groot vliegveld, vlak voor het point of no return staan een man en een vrouw tegenover elkaar. Ze zijn doorweekt – van de regen die ze net getrotseerd hebben, van het zweet dat hun in de klamme atmosfeer uitbreekt, van de tranen die ze niet kunnen bedwingen. Blind en doof voor hun omgeving voeren ze een treurig ballet op, een ballet van twee stervende zwanen. Ze omhelzen elkaar, ze haken zich van elkaar los, raken elkaar weer aan, vallen in elkaars armen, scheuren zich weer los…

Dan vlucht de man bruusk weg. Zonder nog om te kijken verdwijnt hij, opgeslokt door een roltrap. De vrouw blijft versteend achter. Ze kan het niet opbrengen zich om te draaien en weg te lopen.

Share This

2 comments

  1. Pingback: Brel -

  2. Pingback: Jacques Brel: voir un ami pleurer -

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *