Route 747 – Peripherique

coverfront

Weet u het nog? Het ging er heel vaak over op verjaardagen. Altijd als het onderwerp van gesprek op vakanties terecht kwam dan was er wel een oom die plechtig verklaarde ontsnapt te zijn aan de levende hel. En dan had hij het niet over een verschrikkelijk vuur of ijzige koude…neen, dan stak hij zijn wijsvinger in de lucht en sprak plechtig: en toen reden wij…de Boulevard Peripherique op. En daarna volgt een vurige beschrijving van een gigantische rotonde van radeloosheid, de rondweg van zinloze blikschade. De Boulevard Peripherique was zoiets als het leger: je kwam er als een man weer af, en als je er niet geweest was kon je er niet over meepraten. Ik ben er geweest, ik hèb mijn moeder met drie kaarten op schoot de Porte de Lyon zien missen. Voor hen kwam de aanleg van een nieuwe, huwelijksvriendelijker rondweg, te laat…

Maar er is nog een Peripherique om Parijs. Een landelijke rondweg, die zich op een veilige afstand van 30 tot 50 kilometer om de hoofdstad heenslingert, een route langs filmstadjes, vorstelijke paleizen en schildershoeven. Een route die je voortdurend versteld zal doen staan dat er, zo dicht bij de hoofdstad, zoveel landleven te beleven valt. Dit is het Ile de France, een onontdekt gebied voor Nederlanders, die er doorheen razen op weg naar het Zuiden, of liever kiezen voor de boulevards, brasseries en boutiques van Parijs.

Hoe je er komt? Een kwestie van de Peage nemen tussen Lille en Parijs, en deze iets te vroeg verlaten, bij de afslag Senlis. Er gaat een wereld van weelderige romantiek voor je open die je in de Lichtstad niet zult vinden.

Laten we zeggen: we zijn Senlis, zo’n 45 kilometer boven Parijs, gisteravond binnengereden en we hebben onze intrek genomen in het eeuwenoude relais Hostellerie de la Porte Bellon om  vanochtend fris aan de schilderachtige route te beginnen. Als je door de stille straatjes van dit historische stadje loopt heb je het idee dat je in een mooie film verzeild bent geraakt. En dat kan kloppen, want in dit Wassenaar van Parijs zijn al heel wat films opgenomen: Les Nuits de Varennes, Danton, Les Cahiers Bleus… Senlis heeft het allemaal nog, alsof de geschiedenis stilzwijgend aan dit oord voorbij is gegaan: Romeinse stadswallen, middeleeuwse kastelen, een Notre Dame die ouder is dan die van Parijs, fraaie huizen met Renaissance-gevels… Naar een eenvoudige supermarkt zul je vergeefs zoeken in Senlis. Wel heeft het een hoog gehalte aan chique kappers, dure lingeriezaken, patisserieen en viswinkels vol oesters en Coquilles St.Jacques. Het is duidelijk: hier woont de bon genre…de dames en heren komen nog net niet met het golfkarretje voorrijden!

Van Senlis gaan we in een cirkel om Parijs rijden, over de N330, een provinciale weg dwars door een woud, langs oude dorpjes, moerassen en indrukwekkende landhuizen. Je zult het nog enkele malen verzuchten, dat je je niet kunt voorstellen dat Parijs hier zo ver weg lijkt, op afstand van een half uur rijden. En dan, ten noordoosten van Parijs, komen we in het stadje dat onlosmakelijk verbonden is met Jean-Jacques Rousseau. Want hier blies de beroemdste Franse filosoof in 1778 de laatste adem uit. In niet al te onplezierige omstandigheden, want Jean-Jacques maakte net een ochtendwandeling in de bossen met een mooie vrouw toen hij last kreeg van een flauwte en even later dood in haar armen viel.

In feite wandelde Rousseau de laatste minuten van zijn leven door zijn eigen droom. Want tien jaar eerder had de markies van Gerardin de omgeving van zijn kasteel laten veranderen in een wild romantisch park, een droomwereld van meertjes, watervalletjes en mysterieuze ruines. Het was een park, precies zoals Rousseau het had beschreven in zijn boek La Nouvelle Heloise.

Rousseau werd in zijn eigen droompark begraven. Tegenwoordig is het park gesloten, maar in het kasteel kun je gastronomisch dineren en er zelfs overnachten. En als je dan ‘s avonds nog even door het park wandelt, dan zul je je alweer verbazen…over een weldadige stilte die je zo dicht bij Parijs voor onmogelijk had gehouden.

We verlaten Ermenonville, het dorpje van Jean-Jacques Rousseau, en deze Franse opvoedingsdeskundige zou er vast geen bezwaar tegen hebben gemaakt dat we op dit punt van onze rondreis de eventuele kinderen in de auto om hele grote tuinen gaan leiden. Bijvoorbeeld door hen 10 minuten lang te blinddoeken onder het voorwendsel dat het een of andere spelletje. Een beetje gemeen, maar er is een goede reden voor: op dit deel van de reis rond Parijs gaan langs de weg héééle grote kleurrijke borden verschijnen die ons eerst naar het Parc d’Asterix en daarna naar Disneyland Parijs willen lokken. En da’s erg leuk, maar een andere keer.

We willen tenslotte naar Chateau Vaux-le-Comte. Een kasteel dat niet zo bekend is als Versailles of Fontainebleau, en daardoor ook wat minder druk. Maar niet minder indrukwekkend, zeker voor wie weet dat Nicholas Fouquet, de minister van Financiën onder Zonnekoning Lodewijk de Veertiende, in 1656 drie beroemde kunstenaars bij elkaar haalde om een oogverblindend kasteel te bouwen dat mooier en grootser moest worden dan Versailles. Het werd ingewijd met een reusachtig feest, waar het duurste Chinees vuurwerk werd afgestoken en met juwelen behangen olifanten over de tuinpaden paradeerden. Lodewijk de Veertiende was er ook, blind van jaloezie. Kort na het feest liet hij zijn minister arresteren en in de kerker gooien. Het kasteel werd verbeurd verklaard. Moraal van dit verhaal: koop nooit een groter huis dan dat van je baas, anders kon je wel eens heel kleinbehuisd eindigen!

Hierna valt een bezoek aan Fontainebleau een beetje tegen. Alle koningen die hier in de loop der eeuwen hebben gewoond, of er bivakkeerden met hun maitresses, lieten steeds weer een stukje bij het paleis aanbouwen, naar hun eigen smaak en inzicht, zodat het geheel een allegaartje van stijlen is geworden. Ook om een andere reden hebben we spijt dat we toch even langs Fontainebleau wilden: het is er werkelijk vergeven van de toeristen, en je moet wel heel wat vakantiegangers wegdenken voor je je kunt wanen in de Belle Epoque. Het stadje zelf wordt vooral bewoond door rijke Parijzenaars, en da’s goed te zien aan de luxe winkels en sjieke restaurants in Fontainebleau. Wie hier wil slapen kan terecht in het viersterrenhotel Aigle Noir op de Place Napoleon, maar vraag wel pas de volgende ochtend om de rekening, anders wordt het een wel heel dure slapeloze nacht.

Het eeuwenoude Foret de Fontainebleau is heel romantisch, maar ook hier geldt: hoe romantisch kun je zijn met zijn honderden tegelijk. Je kunt je nauwelijks voorstellen dat het hier ooit verlaten woud is geweest, dat hier de schilders Corot, Millet en Daubigny rondliepen met hun schildersezel, en dat ze vlakbij, in Barbizon, school maakten met hun romantische stijl van schilderen die zou uitmonden in het impressionisme.

Het is echt ongelooflijk hoeveel er te beleven valt op zo’n reis rond Parijs. Je kunt een villa van Le Corbusier bekijken in Poissy, je kunt door wouden als het Forêt de Rambouillet wandelen, je kunt een kijkje nemen in het huis waar Ravel heeft gewoond, in het middeleeuwse stadje Montfort-l’Amaury…je kunt in Gambais door de heg gluren naar de villa waar seriemoordenaar Landru een heleboel vrouwen vermoordde, in stukken sneed en opstookte in de kachel…natuurlijk kun je naar Versailles, waar  een zo verbijsterend groot park omheen ligt dat Lodewijk de Veertiende overal in de uithoeken kleinere paleizen liet bouwen om niet helemaal weer terug te hoeven wandelen naar huis. Een van die paleisjes heet Trianon en het is tegenwoordig een hotel met daarbij een zwembad waar beroemde gasten als Marcel Proust, Marlene Dietrich, generaal Eisenhower, de Aga Khan en koningin Elisabeth hebben gebaad. Wij gaan dat vooral niet doen, niet alleen omdat we ons volledige vakantiebudget niet in het water willen gooien, maar vooral ook omdat we door willen op onze rondreis om Parijs, naar het dorpje waar we op bezoek gaan bij Claude Monet, in Giverny.

Even buiten het dorpje Giverny ligt een langwerpige hoeve, waar de schilder Monet woonde. De boerderij staat er nog precies zo, en het mooie is dat je erin mag. Dat je door alle kamers kunt lopen, de groene, de gele, de rode kamer…en, mits het niet te druk is, echt in de sfeer komt van het leven dat Monet hier geleid moet hebben. Met een beetje fantasie zou je je zelfs kunnen voorstellen dat je op bezoek bent gegaan bij de schilder, maar even moet wachten, omdat hij juist in de tuin bezig is. Als hij wel erg lang op zich laat wachten besluit je vast maar even in de tuin te gaan kijken. En daar wacht je een aangename verrassing: want Monet legde al zijn gevoel voor kleuren in deze uitgestrekte tuin, die niets veranderd is…Als je verder naar achteren loopt gaat de hoevetuin over in een exotisch park, waar je op de Japanse brug kunt staan, en kunt genieten van het spel van kleur en licht, van de waterlelies, de prachtige bomen en de vijvers. Je loopt gewoon live door al die schilderijen van Monet heen, hier in Giverny!

Vlak bij Giverny ligt het dorpje dat verbonden is aan die andere beroemde schilder, Vincent van Gogh. Het was namelijk hier dat hij in 1890 zelfmoord pleegde door een kogel door zijn buik te schieten.

Vincent van Gogh kon op zijn 37ste ook niet terugkijken op een echt succesvol leven. Weliswaar had hij meer dan 600 schilderijen gemaakt, die ooit voor miljoenen dollars per stuk zouden worden verkocht, maar de schilder heeft dat zelf nooit mogen meemaken. Hij probeerde hier in Auvers-sur-Oise bij de kruidenierswinkel een kruiwagen vol schilderijen te ruilen tegen een stokbrood en een fles wijn. Maar feit was dat niemand zijn schilderijen zelfs maar voor niks wilde. Er is zelfs een schilderij van hem gebruikt om een kippenhok mee af te sluiten. En na zijn dood werden hele stapels van zijn doeken verkocht voor de kiloprijs van vodden. 10 Van Goghs voor twee kwartjes! Kinderen hebben met pijltjes gegooid op de schetsen van de Aardappeleters!

Auvers-sur-Oise is een vriendelijk dorpje aan een romantische rivier. Op verschillende plaatsen buiten het dorp kun je beroemde schilderijen als Het Bietenveld zomaar binnenwandelen. En ook kun je het kerkhof bezoeken, waar Vincent en zijn broer Theo naast elkaar begraven liggen. Dankzij de inspanningen van de Belgische D.C. Janssens is hier een mooi Van Gogh-centrum gebouwd achter de herberg waar de schilder zijn kamer had. Het moet gezegd worden: Janssens laat er geen gras over groeien! Zo kun je voor ruim 800 gulden in het bezit komen van een genummerde sleutel van de kamer van Van Gogh, zodat je op elk gewenst moment toegang hebt tot het kleine zolderkamertje. Ooit hoopt Janssens 30 miljoen dollar bij elkaar te hebben verdiend, om dan eindelijk de laatste wens van Vincent in vervulling te kunnen laten gaan: een echte Van Gogh op het zolderkamertje aan de muur! Onze laatste wens: eten in de Auberge Ravoux, dat geheel in de oude staat is teruggebracht, en waar je de maaltijden kunt bestellen die ook Van Gogh hier bestelde, als hij van zijn kamertje naar beneden kwam. Ter zijner nagedachtenis bestellen we als aperitief een pastis, en daarna eten we peinzend van onze spek met bonen op een bed van linzenmoes…

 

Share This

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *